Lezersrecensie
Veel geblaat, weinig wol
Rutten belooft Kant helemaal onderuit te halen middels een soort theïstische apologetiek. Opmerkelijk genoeg behandelt hij Kants kennisleer erg schematisch en compact - om niet te zeggen summier. Dat doet geen recht aan de complexiteit van Kants denken en is evenmin bevorderlijk voor de leesbaarheid van zijn boek voor mensen die niet vertrouwd zijn met de filosofie van Kant.
Ook opmerkelijk: nergens citeert Rutten Kant zelf. Af en toe staaft hij zijn interpretatie aan de hand van secundaire literatuur over Kant. Bijwijlen formuleert hij standpunten van Kant die Kant zelf toch wat vreemd in de oren zouden hebben geklonken.
Bovenal slaagt Rutten er niet in zijn cruciale these, dat we contra Kant het noumenale kunnen ‘kennen’, echt uit te werken. Hoe we dat noumenale dan zouden kunnen kennen, wordt niet duidelijk. Daar ontbreekt diepgang en blijven echte antwoorden uit. En zo levert Ruttens aanval op Kant slechts een erg magere oogst op.
Ironisch genoeg meent Rutten Kants kennisleer te moeten aanvallen om zo weer ruimte te creëren voor theïsme, terwijl Kant zelf heeft aangetoond hoe zijn kennisleer te verenigen is met een - zij het moreel - theïsme. Rutten gaat ook voorbij aan Kants postulaten van de praktische rede, die o. a. het bestaan van God omvatten. Dat Rutten in zijn boek geen enkele aandacht schenkt aan Kants ethiek en religiefilosofie is dan ook pijnlijk veelzeggend en vooral intellectueel unfair.
Ook opmerkelijk: nergens citeert Rutten Kant zelf. Af en toe staaft hij zijn interpretatie aan de hand van secundaire literatuur over Kant. Bijwijlen formuleert hij standpunten van Kant die Kant zelf toch wat vreemd in de oren zouden hebben geklonken.
Bovenal slaagt Rutten er niet in zijn cruciale these, dat we contra Kant het noumenale kunnen ‘kennen’, echt uit te werken. Hoe we dat noumenale dan zouden kunnen kennen, wordt niet duidelijk. Daar ontbreekt diepgang en blijven echte antwoorden uit. En zo levert Ruttens aanval op Kant slechts een erg magere oogst op.
Ironisch genoeg meent Rutten Kants kennisleer te moeten aanvallen om zo weer ruimte te creëren voor theïsme, terwijl Kant zelf heeft aangetoond hoe zijn kennisleer te verenigen is met een - zij het moreel - theïsme. Rutten gaat ook voorbij aan Kants postulaten van de praktische rede, die o. a. het bestaan van God omvatten. Dat Rutten in zijn boek geen enkele aandacht schenkt aan Kants ethiek en religiefilosofie is dan ook pijnlijk veelzeggend en vooral intellectueel unfair.
1
Reageer op deze recensie