Lezersrecensie
'Voor Jim ben ik Ierland'
Wie kent hem niet, de eigenzinnige Ierse schrijver James Joyce (1882-1941)? Joyce had zijn hart verpand aan zijn muze Nora Barnacle (1884-1951). Ze ontmoetten elkaar in Dublin en hun relatie begon op 16 juni 1904 – Bloomsday zou deze dag later genoemd worden; de dag die wereldwijd wordt gevierd door Joyces fans; de dag die hij ook opvoerde in zijn modernistische werk Ulysses, waarin hij Leopold Bloom zijn avonturen liet doorlopen en waarin hij het personage Molly Bloom stoelde op Nora.
De Ierse Nuala O’Connor (1970), zelf ook geboren in Dublin met de naam Nuala Ní Chonchúir, heeft inmiddels vijf romans, diverse verhalen en poëziebundels op haar conto staan. Ze zegt in een interview dat ze is opgegroeid met het werk van James Joyce en altijd al geobsedeerd was door hem. Nora Barnacle was voor haar een inspiratiebron. Ze schreef een prijswinnend verhaal over haar, waarna ze het gevoel had dat ze Nora nog niet kon loslaten en ze verder ging met haar onderzoek naar deze muze.
Nora, vrouw en muze van James Joyce is het gefictionaliseerde verhaal over de onstuimige liefdesrelatie van James en Nora, verteld vanuit het ik-perspectief van Nora. Het boek begint op Bloomsday met een scabreuze vrijscène. Ze schreven elkaar erotisch getinte brieven wanneer ze een poosje niet bij elkaar waren. O’Connor heeft voor haar onderzoek de gepubliceerde brieven van Joyce aan Nora geraadpleegd, waarin duidelijk naar voren komt hoe hij haar adoreerde. De brieven van Nora aan Joyce zijn nooit gevonden, dus daar heeft ze haar eigen creatieve geest op losgelaten. Het was een relatie die gekenmerkt werd door het grillige karakter, de losbandigheid, maar ook de grenzeloze liefde die de egocentrische Joyce koesterde voor zijn barnacle goose.
‘[…] hier in de stad kennen ze je alleen als Il Ubriacone, de zatlap. Niet als de leraar, niet als de schrijver. Als een ubriacone.’
Joyce keek zeer regelmatig te diep in het glaasje – hij liet zich makkelijk verleiden met grappa en absint om dan in de nacht dronken thuis te komen – en smeet met geld, waardoor ze het grootste deel van hun relatie in bittere armoede leefden. De duiven vlogen hen hierdoor niet in de mond. Hij was dan een draak voor de mensen om hem heen, terwijl zij juist beduidend betere contactuele eigenschappen had. Het was Nora die de brokstukken die haar Jim had veroorzaakt bij elkaar moest zoeken en lijmen. ‘Waardeloze Jim. Stomme Jim. Rot-Jim. Verkwistende Jim.’
‘Morgen ga ik met de kinderen naar de priester om ze te laten dopen. Geloof me, ik laat die kinderen niet opgroeien zoals jij, Jim Joyce. Het worden nette burgers. Fatsoenlijke mensen. Zij zullen een ander niet laten verhongeren.’
Nora had weinig scholing gehad. Ze was een meisje van het platteland uit Galway, door haar moeder ‘weggegeven’ aan haar grootmoeder waar ze opgroeide. Wegens aanhoudende dronkenschap werd haar vader door haar moeder het huis uitgegooid en het paar scheidde, waarna Nora weer bij haar moeder en diens vriend ging wonen.
Ze was optimistisch en pragmatisch en verafgoodde Joyce, maar voelde zich bij hem vaak de mindere op intellectueel gebied en kon behoorlijk onhandig zijn. Toch was zij het die hem bijstuurde waar dat mogelijk was, hoewel het lang duurde voor ze hem wettelijk aan zich kon binden. Het losbandige was voornamelijk de levenskunst van haar geliefde, maar hij is haar altijd trouw gebleven, al ging dit niet zonder slag of stoot.
In het jaar dat ze elkaar hadden ontmoet verlieten ze Ierland om naar Zürich te gaan waar hij leraar wilde worden, maar waar er geen vacature was. Nora had er alles voor over om haar Jim te volgen en ze heeft niet de moeite genomen om haar familie over hun vertrek te informeren. Ze leidden een zwervend bestaan – meestal in pensions – langs diverse steden in Europa. In 1905, een jaar na hun aankomst in Zwitserland, werd hun zoon Giorgio geboren, in 1907 gevolgd door Lucia. Zij was een zorgenkind voor haar moeder, omdat ze zeer onaangepast gedrag vertoonde en later gediagnosticeerd werd met schizofrenie, waardoor ze in een inrichting werd opgenomen en daar op hoge leeftijd ook stierf. Ruim twintig jaar woonden ze in Parijs, totdat de gevaren van de Tweede Wereldoorlog hen weer naar Zürich dreven.
O’Connor beschrijft levendig de onenigheid – onder andere over de kinderen, Joyces drankgebruik en geldsmijterij – die ze vaak hadden, waarbij ze Nora Joyce de huid vol laat schelden wanneer ze tot laat op hem heeft zitten wachten, hij stomdronken thuiskomt en haar flemend voor zich in probeert te nemen. Ze hadden een zeer gecompliceerde relatie, omdat ze zo verschilden van elkaar en in hun interesses.
Nora heeft haar grote liefde altijd gestimuleerd om te schrijven en in februari 1922 legde Jim de laatste hand aan Ulysses. ‘Die man heeft zestien jaar op Ulysses zitten broeden en er zeven jaar aan geschreven.’
Pas toen Giorgio in 1931 ging trouwen met een veel oudere vrouw en hij wettelijke status moest hebben, was dat voor Joyce een reden om ook met zijn grote liefde in het huwelijk te treden. Voor Nora was dat een deceptie; ‘[…] geen boeket, geen kerk, geen geglazuurde vruchtencake [...]. Het stoort niemand behalve mij dat ik zelfs geen trouwfoto heb gekregen.’
Zijn gooseen is ook hem trouw gebleven tot zijn dood in 1941. Hij stierf aan een buikvliesontsteking na een oogoperatie. Zelf stierf ze op 67-jarige leeftijd aan nierfalen, ze werd begraven op de begraafplaats in Flunteren te Zürich en in 1966 werden haar stoffelijke resten bijgezet in het graf van haar Jim.
‘Niet huilen, niet huilen Giorgio, mijn schat. Je vader wacht op me.’ […] ‘Ik steek mijn hand uit en Jim pakt hem, ik stort me in zijn armen en laat me verstikken door zijn liefde. Mijn enige, mijn Jim.
Samen lopen we verder.’
Deze biografische roman staat vol met spetterende en knetterende dialogen. De liefde is voelbaar, maar ook de ergernissen. O'Connor is er in geslaagd de verbeelding en de feitelijke gebeurtenissen vloeiend in elkaar over te laten lopen. Ze beschrijft op chronologische wijze het leven van Nora Barnacle van 1916 tot haar dood in 1951. De auteur heeft jaren grondig onderzoek gedaan en brengt Nora en haar onvoorwaardelijke liefde hiermee op werkelijkheidsgetrouwe en ontroerende wijze tot leven. ‘Voor Jim ben ik Ierland’
De Ierse Nuala O’Connor (1970), zelf ook geboren in Dublin met de naam Nuala Ní Chonchúir, heeft inmiddels vijf romans, diverse verhalen en poëziebundels op haar conto staan. Ze zegt in een interview dat ze is opgegroeid met het werk van James Joyce en altijd al geobsedeerd was door hem. Nora Barnacle was voor haar een inspiratiebron. Ze schreef een prijswinnend verhaal over haar, waarna ze het gevoel had dat ze Nora nog niet kon loslaten en ze verder ging met haar onderzoek naar deze muze.
Nora, vrouw en muze van James Joyce is het gefictionaliseerde verhaal over de onstuimige liefdesrelatie van James en Nora, verteld vanuit het ik-perspectief van Nora. Het boek begint op Bloomsday met een scabreuze vrijscène. Ze schreven elkaar erotisch getinte brieven wanneer ze een poosje niet bij elkaar waren. O’Connor heeft voor haar onderzoek de gepubliceerde brieven van Joyce aan Nora geraadpleegd, waarin duidelijk naar voren komt hoe hij haar adoreerde. De brieven van Nora aan Joyce zijn nooit gevonden, dus daar heeft ze haar eigen creatieve geest op losgelaten. Het was een relatie die gekenmerkt werd door het grillige karakter, de losbandigheid, maar ook de grenzeloze liefde die de egocentrische Joyce koesterde voor zijn barnacle goose.
‘[…] hier in de stad kennen ze je alleen als Il Ubriacone, de zatlap. Niet als de leraar, niet als de schrijver. Als een ubriacone.’
Joyce keek zeer regelmatig te diep in het glaasje – hij liet zich makkelijk verleiden met grappa en absint om dan in de nacht dronken thuis te komen – en smeet met geld, waardoor ze het grootste deel van hun relatie in bittere armoede leefden. De duiven vlogen hen hierdoor niet in de mond. Hij was dan een draak voor de mensen om hem heen, terwijl zij juist beduidend betere contactuele eigenschappen had. Het was Nora die de brokstukken die haar Jim had veroorzaakt bij elkaar moest zoeken en lijmen. ‘Waardeloze Jim. Stomme Jim. Rot-Jim. Verkwistende Jim.’
‘Morgen ga ik met de kinderen naar de priester om ze te laten dopen. Geloof me, ik laat die kinderen niet opgroeien zoals jij, Jim Joyce. Het worden nette burgers. Fatsoenlijke mensen. Zij zullen een ander niet laten verhongeren.’
Nora had weinig scholing gehad. Ze was een meisje van het platteland uit Galway, door haar moeder ‘weggegeven’ aan haar grootmoeder waar ze opgroeide. Wegens aanhoudende dronkenschap werd haar vader door haar moeder het huis uitgegooid en het paar scheidde, waarna Nora weer bij haar moeder en diens vriend ging wonen.
Ze was optimistisch en pragmatisch en verafgoodde Joyce, maar voelde zich bij hem vaak de mindere op intellectueel gebied en kon behoorlijk onhandig zijn. Toch was zij het die hem bijstuurde waar dat mogelijk was, hoewel het lang duurde voor ze hem wettelijk aan zich kon binden. Het losbandige was voornamelijk de levenskunst van haar geliefde, maar hij is haar altijd trouw gebleven, al ging dit niet zonder slag of stoot.
In het jaar dat ze elkaar hadden ontmoet verlieten ze Ierland om naar Zürich te gaan waar hij leraar wilde worden, maar waar er geen vacature was. Nora had er alles voor over om haar Jim te volgen en ze heeft niet de moeite genomen om haar familie over hun vertrek te informeren. Ze leidden een zwervend bestaan – meestal in pensions – langs diverse steden in Europa. In 1905, een jaar na hun aankomst in Zwitserland, werd hun zoon Giorgio geboren, in 1907 gevolgd door Lucia. Zij was een zorgenkind voor haar moeder, omdat ze zeer onaangepast gedrag vertoonde en later gediagnosticeerd werd met schizofrenie, waardoor ze in een inrichting werd opgenomen en daar op hoge leeftijd ook stierf. Ruim twintig jaar woonden ze in Parijs, totdat de gevaren van de Tweede Wereldoorlog hen weer naar Zürich dreven.
O’Connor beschrijft levendig de onenigheid – onder andere over de kinderen, Joyces drankgebruik en geldsmijterij – die ze vaak hadden, waarbij ze Nora Joyce de huid vol laat schelden wanneer ze tot laat op hem heeft zitten wachten, hij stomdronken thuiskomt en haar flemend voor zich in probeert te nemen. Ze hadden een zeer gecompliceerde relatie, omdat ze zo verschilden van elkaar en in hun interesses.
Nora heeft haar grote liefde altijd gestimuleerd om te schrijven en in februari 1922 legde Jim de laatste hand aan Ulysses. ‘Die man heeft zestien jaar op Ulysses zitten broeden en er zeven jaar aan geschreven.’
Pas toen Giorgio in 1931 ging trouwen met een veel oudere vrouw en hij wettelijke status moest hebben, was dat voor Joyce een reden om ook met zijn grote liefde in het huwelijk te treden. Voor Nora was dat een deceptie; ‘[…] geen boeket, geen kerk, geen geglazuurde vruchtencake [...]. Het stoort niemand behalve mij dat ik zelfs geen trouwfoto heb gekregen.’
Zijn gooseen is ook hem trouw gebleven tot zijn dood in 1941. Hij stierf aan een buikvliesontsteking na een oogoperatie. Zelf stierf ze op 67-jarige leeftijd aan nierfalen, ze werd begraven op de begraafplaats in Flunteren te Zürich en in 1966 werden haar stoffelijke resten bijgezet in het graf van haar Jim.
‘Niet huilen, niet huilen Giorgio, mijn schat. Je vader wacht op me.’ […] ‘Ik steek mijn hand uit en Jim pakt hem, ik stort me in zijn armen en laat me verstikken door zijn liefde. Mijn enige, mijn Jim.
Samen lopen we verder.’
Deze biografische roman staat vol met spetterende en knetterende dialogen. De liefde is voelbaar, maar ook de ergernissen. O'Connor is er in geslaagd de verbeelding en de feitelijke gebeurtenissen vloeiend in elkaar over te laten lopen. Ze beschrijft op chronologische wijze het leven van Nora Barnacle van 1916 tot haar dood in 1951. De auteur heeft jaren grondig onderzoek gedaan en brengt Nora en haar onvoorwaardelijke liefde hiermee op werkelijkheidsgetrouwe en ontroerende wijze tot leven. ‘Voor Jim ben ik Ierland’
1
Reageer op deze recensie