Lezersrecensie
Uitzonderlijk gelaagd boek over de dansende Shiva en zijn makers
In 2013 loopt Alexander Reeuwijk in Amsterdam het Aziatisch Paviljoen van het Rijksmuseum binnen en kijkt hij ‘recht in de ogen van de Nataraja, de dansende Shiva, een grote bronzen sculptuur die op een sokkel midden in de zaal stond opgesteld. Ik kon er letterlijk en figuurlijk niet omheen en werd gevangen in zijn blik.’ Hij kijkt en beschrijft de god met het androgyne uiterlijk minutieus, waarbij er tal van vragen oprijzen naar de betekenis van de vele symbolen, de tegenstellingen – onder andere schepper en vernietiger – die de god vertegenwoordigt, de herkomst en gebruiken.
Die ontmoeting met het anderhalve meter hoge beeld resulteerde onlangs in het verschijnen van zijn boek Oog in oog met de goden, met als ondertitel: Een zoektocht naar Indiase bronzen en hun makers. De dansende vierarmige hindoegod Shiva, is in de hoedanigheid van Nataraja een van de meest aanbeden goden in voornamelijk het zuiden van India en maakte grote indruk op hem, hoewel hij op dat moment nog niet wist waar het beeld uit die andere cultuur voor staat.
Alexander Reeuwijk (1975) studeerde fysiotherapie, maar na zijn afstuderen kreeg het reisvirus hem in zijn greep. Hij schreef over landen als Indonesië (o.a. Reizen tussen de lijnen en Varanen, orang-oetans en paradijsvogels) en Iran (Achter de sluier het land), en schreef hij over de geschiedenis van de evolutieleer in Darwin, Wallace en de anderen. Tevens is hij regelmatige gast in het radioprogramma Vroege vogels waar hij de mooiste en opvallendste internationale natuurboeken bespreekt en schrijft hij voor het literaire vogelaarstijdschrift De scharrelaar.
Zijn fascinatie voor de Shiva in de verschijningsvorm van Nataraja – de koning van de dans – en het plan om er onderzoek naar te doen, leidt hem naar India, waar hij zich jarenlang onderdompelt in zijn zoektocht. Een bezoek aan Vasanth, een bronzen beeldenmaker (stapathi) in het Zuid-Indiase dorp Bommayapalayam, in de deelstaat Tamil Nadu, resulteert in een hechte vriendschap met de familie die hem zelfs een appartement aanbiedt op de bovenste etage van hun huis. Gedurende de laatste zeven jaar bezoekt Reeuwijk het land met grote regelmaat en woont hij bij elkaar drieënhalf jaar bij de familie, waarbij hij alle perioden van het jaar van nabij meemaakt en ook de familie van binnenuit goed leert kennen. Heel bijzonder is hun vertrouwen in hem en dat de familieleden hem toestemming geven om ook over hen te schrijven. Dit resulteert in een dagelijks terugkerend ritueel; lunch met Vasanth.
Tijdens hun gesprekken leert hij de gebruiken en de geheimen kennen van het metier van de bronzen beeldenmakers, hoort hij niet alleen over Indiase tradities – hij laat bijna zijn haar afscheren tijdens een ritueel waarbij kinderen worden geschoren –, religieuze festivals en hun symbolisme, het gebruik van de zandtekeningen, de betekenis van de beelden en het leven op het platteland, maar tevens over de voortschrijdende modernisering, tegenslagen en politieke aangelegenheden. Waardevol en interessant is de openheid van Vasanth die intieme details met Reeuwijk deelt; zoals familieperikelen, zijn toekomstvisie, het despotisme van de pater familias, uithuwelijking versus liefdeshuwelijken en hoe hij aankijkt tegen rituelen en tradities, en daar een modernere visie op heeft. Over zijn kinderen zegt hij:
‘‘Het enige wat ik hoop is dat ze gelukkig worden. Van mij hoeven ze helemaal niets en mogen ze doen wat ze willen. Ik zal ze nergens om veroordelen. Ze mogen studeren wat ze willen en mogen later zelf hun partner zoeken, maar als ze liever willen dat ik het doe, zal ik het met liefde voor ze doen. Kanaga en ik proberen ze zo goed mogelijk voor te bereiden op de toekomst, voor zover we dat kunnen uiteraard. Het enige wat ik belangrijk vind, is dat ze weten waar de familie vandaan komt. Ja echt, het allerbelangrijkste in het leven zijn mijn kinderen, Yazhini en Dhiya.’’
Daarnaast knoopt Reeuwijk op zijn zwerftochten gesprekken aan met allerhande mensen die de religie en gebruiken kennen of beleven, bezoekt hij musea en duikt hij veelvuldig in de archieven op zoek naar gebeurtenissen uit het koloniale verleden en naar de geschiedenis van de Chola-periode, waarin veel bronzen zijn vervaardigd. Een zoektocht naar handelaars in aziatica leidt hem naar Parijs, waar hij behoorlijk vasthoudend moest zijn om informatie te verkrijgen over de omstreden praktijken van de handelaars Gabriel Jouveau-Dubreuil en de Chinese C.T. Loo.
De ooit in tijden van gevaar begraven beelden worden nog dagelijks gevonden bij werkzaamheden.
Veel beelden zijn in de koloniale periode geroofd, de grenzen over gesmokkeld en verhandeld. In 1972 ontstond er een wet die bepaalde dat het Indiase cultureel erfgoed beschermd dient worden. Hierdoor wordt er wereldwijd driftig gezocht en teruggehaald wat is opgespoord. Helaas verdwijnen de teruggekeerde bronzen in een Indiaas depot. Hoe controversieel het misschien ook is – of niet – dat er zich een bronzen Shiva in Amsterdam bevindt, maar menig lezer zal het met eigen ogen willen aanschouwen in ‘Het Rijks’.
Oog in oog met de goden is een uitzonderlijk gelaagd boek; het resultaat van een jarenlang onderzoek en de innige vriendschap met de familie van zijn vriend. Hij beschrijft het proces dat bij het beeldenmaken komt kijken, het fluweelzachte zand van de oevers van de rivier de Kaveri dat bij uitstek geschikt is om de kleinste details te verkrijgen, en het kastensysteem van de stapathi’s. Hij bezoekt in tempels het heilige der heiligen en festivals waarbij Nataraja, ritueel gewassen, aangekleed en behangen met bloemenkransen, in een processie aan touwen door de straten wordt getrokken.
‘Ik stap uit de haag van toeschouwers en loop naar het touw. Maar vlak voordat ik me tussen de trekkers heb gewurmd, het touw kan vastpakken en mee wil gaan trekken, wijst Kannan me op mijn slippers. ‘Die moeten uit, Alex!’ gilt hij boven de muziek, het gegil en gejoel uit. ‘Je trekt de wagen op blote voeten, uit eerbied voor de goden!’
Uiteindelijk help ik ruim twee uur mee met het trekken, tot we het platform bereiken waar de processie vanochtend om acht uur begon. Het is inmiddels donker geworden. Onder luid gegil en applaus en onder begeleiding van trommels, schellen en toeters wordt de praalwagen aan de aanlegplaats geparkeerd, na een paar minuten gevolgd door de tweede praalwagen met Sivakami. De rondgang heeft in totaal bijna negen uur geduurd. Sommigen hebben al die uren getrokken – terwijl mijn handen na een luttele twee uur al branden door het ruwe touw, mijn voeten zeer doen van het asfalt en ik mijn shirt kan uitwringen. Toch voelt het als een louterende ervaring.’
Reeuwijks schrijfstijl is zeer verzorgd en meeslepend, waarbij hij zijn eigen handelen af en toe humorvol op de hak neemt. Maar de verbondenheid met de familie en het zich openstellen voor alles wat het land hem biedt, doen ook iets interessants met hem en laten hem uiteindelijk ‘keel-dichtsnoerend’ refecteren op zijn eigen handelen.
Die ontmoeting met het anderhalve meter hoge beeld resulteerde onlangs in het verschijnen van zijn boek Oog in oog met de goden, met als ondertitel: Een zoektocht naar Indiase bronzen en hun makers. De dansende vierarmige hindoegod Shiva, is in de hoedanigheid van Nataraja een van de meest aanbeden goden in voornamelijk het zuiden van India en maakte grote indruk op hem, hoewel hij op dat moment nog niet wist waar het beeld uit die andere cultuur voor staat.
Alexander Reeuwijk (1975) studeerde fysiotherapie, maar na zijn afstuderen kreeg het reisvirus hem in zijn greep. Hij schreef over landen als Indonesië (o.a. Reizen tussen de lijnen en Varanen, orang-oetans en paradijsvogels) en Iran (Achter de sluier het land), en schreef hij over de geschiedenis van de evolutieleer in Darwin, Wallace en de anderen. Tevens is hij regelmatige gast in het radioprogramma Vroege vogels waar hij de mooiste en opvallendste internationale natuurboeken bespreekt en schrijft hij voor het literaire vogelaarstijdschrift De scharrelaar.
Zijn fascinatie voor de Shiva in de verschijningsvorm van Nataraja – de koning van de dans – en het plan om er onderzoek naar te doen, leidt hem naar India, waar hij zich jarenlang onderdompelt in zijn zoektocht. Een bezoek aan Vasanth, een bronzen beeldenmaker (stapathi) in het Zuid-Indiase dorp Bommayapalayam, in de deelstaat Tamil Nadu, resulteert in een hechte vriendschap met de familie die hem zelfs een appartement aanbiedt op de bovenste etage van hun huis. Gedurende de laatste zeven jaar bezoekt Reeuwijk het land met grote regelmaat en woont hij bij elkaar drieënhalf jaar bij de familie, waarbij hij alle perioden van het jaar van nabij meemaakt en ook de familie van binnenuit goed leert kennen. Heel bijzonder is hun vertrouwen in hem en dat de familieleden hem toestemming geven om ook over hen te schrijven. Dit resulteert in een dagelijks terugkerend ritueel; lunch met Vasanth.
Tijdens hun gesprekken leert hij de gebruiken en de geheimen kennen van het metier van de bronzen beeldenmakers, hoort hij niet alleen over Indiase tradities – hij laat bijna zijn haar afscheren tijdens een ritueel waarbij kinderen worden geschoren –, religieuze festivals en hun symbolisme, het gebruik van de zandtekeningen, de betekenis van de beelden en het leven op het platteland, maar tevens over de voortschrijdende modernisering, tegenslagen en politieke aangelegenheden. Waardevol en interessant is de openheid van Vasanth die intieme details met Reeuwijk deelt; zoals familieperikelen, zijn toekomstvisie, het despotisme van de pater familias, uithuwelijking versus liefdeshuwelijken en hoe hij aankijkt tegen rituelen en tradities, en daar een modernere visie op heeft. Over zijn kinderen zegt hij:
‘‘Het enige wat ik hoop is dat ze gelukkig worden. Van mij hoeven ze helemaal niets en mogen ze doen wat ze willen. Ik zal ze nergens om veroordelen. Ze mogen studeren wat ze willen en mogen later zelf hun partner zoeken, maar als ze liever willen dat ik het doe, zal ik het met liefde voor ze doen. Kanaga en ik proberen ze zo goed mogelijk voor te bereiden op de toekomst, voor zover we dat kunnen uiteraard. Het enige wat ik belangrijk vind, is dat ze weten waar de familie vandaan komt. Ja echt, het allerbelangrijkste in het leven zijn mijn kinderen, Yazhini en Dhiya.’’
Daarnaast knoopt Reeuwijk op zijn zwerftochten gesprekken aan met allerhande mensen die de religie en gebruiken kennen of beleven, bezoekt hij musea en duikt hij veelvuldig in de archieven op zoek naar gebeurtenissen uit het koloniale verleden en naar de geschiedenis van de Chola-periode, waarin veel bronzen zijn vervaardigd. Een zoektocht naar handelaars in aziatica leidt hem naar Parijs, waar hij behoorlijk vasthoudend moest zijn om informatie te verkrijgen over de omstreden praktijken van de handelaars Gabriel Jouveau-Dubreuil en de Chinese C.T. Loo.
De ooit in tijden van gevaar begraven beelden worden nog dagelijks gevonden bij werkzaamheden.
Veel beelden zijn in de koloniale periode geroofd, de grenzen over gesmokkeld en verhandeld. In 1972 ontstond er een wet die bepaalde dat het Indiase cultureel erfgoed beschermd dient worden. Hierdoor wordt er wereldwijd driftig gezocht en teruggehaald wat is opgespoord. Helaas verdwijnen de teruggekeerde bronzen in een Indiaas depot. Hoe controversieel het misschien ook is – of niet – dat er zich een bronzen Shiva in Amsterdam bevindt, maar menig lezer zal het met eigen ogen willen aanschouwen in ‘Het Rijks’.
Oog in oog met de goden is een uitzonderlijk gelaagd boek; het resultaat van een jarenlang onderzoek en de innige vriendschap met de familie van zijn vriend. Hij beschrijft het proces dat bij het beeldenmaken komt kijken, het fluweelzachte zand van de oevers van de rivier de Kaveri dat bij uitstek geschikt is om de kleinste details te verkrijgen, en het kastensysteem van de stapathi’s. Hij bezoekt in tempels het heilige der heiligen en festivals waarbij Nataraja, ritueel gewassen, aangekleed en behangen met bloemenkransen, in een processie aan touwen door de straten wordt getrokken.
‘Ik stap uit de haag van toeschouwers en loop naar het touw. Maar vlak voordat ik me tussen de trekkers heb gewurmd, het touw kan vastpakken en mee wil gaan trekken, wijst Kannan me op mijn slippers. ‘Die moeten uit, Alex!’ gilt hij boven de muziek, het gegil en gejoel uit. ‘Je trekt de wagen op blote voeten, uit eerbied voor de goden!’
Uiteindelijk help ik ruim twee uur mee met het trekken, tot we het platform bereiken waar de processie vanochtend om acht uur begon. Het is inmiddels donker geworden. Onder luid gegil en applaus en onder begeleiding van trommels, schellen en toeters wordt de praalwagen aan de aanlegplaats geparkeerd, na een paar minuten gevolgd door de tweede praalwagen met Sivakami. De rondgang heeft in totaal bijna negen uur geduurd. Sommigen hebben al die uren getrokken – terwijl mijn handen na een luttele twee uur al branden door het ruwe touw, mijn voeten zeer doen van het asfalt en ik mijn shirt kan uitwringen. Toch voelt het als een louterende ervaring.’
Reeuwijks schrijfstijl is zeer verzorgd en meeslepend, waarbij hij zijn eigen handelen af en toe humorvol op de hak neemt. Maar de verbondenheid met de familie en het zich openstellen voor alles wat het land hem biedt, doen ook iets interessants met hem en laten hem uiteindelijk ‘keel-dichtsnoerend’ refecteren op zijn eigen handelen.
2
1
Reageer op deze recensie