Rouwverwerking en zelfonderzoek in mythisch Egypte
"Het was cafépraat geweest, maar mensen gaan dood en dan zit je in het vliegtuig naar Cairo": man gaat naar Egypte om zichzelf terug te vinden. "Zal je goed doen", zegt zijn vriendin. Anders dan die tv-programma’s (‘BN-er-op-reis’) gaat Arjen van Veelen (1980) meteen de diepte in, zowel literair als psychisch. Gaandeweg komen we erachter wat de vriend heeft betekend, en hoezeer de auteur zichzelf kwijt was toen die uit zijn leven verdween. Überhaupt is hij de weg kwijt:
"De liefde voor het nu, die ik als jonge journalist gekend had, veranderde bijna ongemerkt in afkeer van deze biotoop waarin een bonus op het maken van ruis was komen te staan."
Van Veelen gaat op zoek naar zijn jongere zelf, dat uitroeptekens plaatste bij woorden als thaumatopoio in de syllabus van een bijvak en in de ban raakte van Alexander de Grote. Die syllabus ontdekt hij bij het inpakken voor de verhuizing naar St Louis, waar zijn vrouw een goede baan kan krijgen en hij als ‘expatwife’ meemag. In die verwaarloosde industriestad komen de herinneringen aan de vriend nog harder terug dan in Amsterdam. Gaat hij op pad, dan fotografeert hij vervallen gebouwen. Als hij een pistool tegen zijn hoofd gezet krijgt is dat ook afgelopen en zit hij maar de hele tijd ongelukkenfilmpjes te kijken op YouTube. Niet goed. Vandaar de reis.
En wie is die vriend dan wel? Thomas Blondeau, alias De Bluffer. 'Intellectueel zwaargewicht, ad rem en superbelezen, met onder dat dikke kennispantser een zachtaardige, grappige en innemende emo.' Aldus Frank Provoost, die net als Van Veelen met Blondeau in de redactie zat van het universiteitsblad Mare. Anderen, zoals auteur Henk van Straten (Wij zeggen hier niet halfbroer), konden niet zoveel met de Belg. 'Een hautain mannetje.' En toen was hij in één klap dood.
Iets tragisch heeft dat wel: Blondeau had net succes met zijn boek Ex en leek op weg naar een nieuw stadium. 'Zelfs als de zaak hopeloos is, kunnen we niet anders dan verder gaan.’ En dan knapt er zomaar een slagader terwijl hij een stukje zit te tikken. Boem. 35 werd hij maar. NRC wijt de relatieve hoge golf aan in memoriamliteratuur voor deze redelijk obscure auteur (zijn oeuvre omvat maar een boekje of drie) aan zijn leiderschapskwaliteiten. Hij was de spil van een groepje waar een heel stel literaire types omheen cirkelde. Ilja Leonard Pfeijffer, Provoost, Van Veelen, het lijkt wel of ze in dat groepje tegen elkaar opbieden van wie Blondeau de beste vriend was. Maar so what, als dat leidt tot onderhoudende boeken als deze.
Van Veelen lees je voor de mooie zinnen en diepe gedachten - nietsontziend als een polder- Theroux (My other life); bedwelmend als een 21e-eeuwse Couperus (Antiek toerisme). Makkelijk maakt hij het de lezer niet, met verwijzingen naar Griekse mystiek, hele halve essays over Alexander de Grote en filosofische beschouwingen over vriendschap. Van Veelen sluit zijn ogen niet voor het smerige en overbevolkte Caïro, integendeel, hij gebruikt het als achtergrond voor zijn verhalen. Altijd al willen weten hoe die obelisken in Engeland en Amerika terechtkwamen en hoe ze die rechtop kregen? Of hoe het kon dat onder leiding van Alexander de Grote de Arabieren plots een hypermoderne beschaving werden? Je leest het bij Van Veelen.
Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken is een bladerboek, ook al door de interessante foto’s. Grappig genoeg intrigeert het eigenzinnige personage Amy de Kat - ook op foto’s in het boek vereeuwigd - nog het meest. Maar dat zegt waarschijnlijk meer over de lezer dan over Van Veelen.
Reageer op deze recensie