Jongensboek voor volwassenen
Formule1 - daar is toch álles fout aan? Ja, het maakt herrie en het trekt poenerige types aan. Maar het is wel de grootste kijksport ter wereld. Voorganger van deze Satanskerk is al decenniaang commentator Olav Mol, herkenbaar aan zijn sonore stemgeluid. En nu heeft hij zijn naam verbonden aan een F1-boek, geschreven door autojournalisten Mike Mulder en Erik Houben.
Wat is toch de magie van dat autoracen? Meer dan om een speeltuin voor miljardairs gaat het om de interactie tussen mens en machine. Tot op het randje en erover. Hard gaan: 't zit in ons - de een meer dan de ander - en het moet eruit. Dat zie je al bij jongeren op de kartbaan, bij hobbyracers met hun gepimpte Mini's en BMW's en bij de Formule 2, 3 en 4, want die heb je ook. Laat ze daar, met helmen op en in beveligde voertuigen, maar losgaan, beter dan op de openbare weg. En het is opwindend om naar te kijken. Alleen al naar de F1-races op tv kijken een bijna half miljard mensen over de hele wereld, 20 keer per jaar.
Wie weinig weet van de Formule1, steekt een hoop op van dit boek. Wat betekenen die vlaggen? Wie zijn de coureeurs? Hoe zitten die teams in elkaar? Waarom is de constructeurscompetitie eigenlijk belangrijker? Er staan aardige schama's in van de opbouw van de auto's, van de motoren en van het immens complexe stuur. Veel informatie ook over de financiën. Een stuurtje kost al snel 600.000 euro. Een F1-team runnen kan zomaar honderden miljoenen per jaar kosten. Er werken vaak honderden mensen. Een topcoureur verdient bedragen als die van topvoetballers, tot aan de tientallen miljoenen toe. Veel over Max Verstappen, wiens prestaties en uitgekiende marketingstrategie de Formule1 weer helemaal op de kaart hebben gezet in Nederland.
Mannen, en ook wel vrouwen, zien iets moois in de vormgeving van de auto. Het boek staat vol foto's - ongeveer de helft van de pagina's. Daarmee is het meer een belevings- dan een studieboek. Wat je er bijvoorbeeld niet in leest, is dat autoracen een gevaarlijke sport is. Al tientallen coureurs zijn omgekomen, en evenzoveel medewerkers langs de baan. Onlangs nog raakte de jonge Billy Monger (17) zwaargewond in de Formule 4 op Silverstone en overleed een Franse coureur die op Zandvoort meedeed bij een race met historische bolides. En hoe zit het met de wondelijke figuren die de F1 groot gemaakt hebben, zoals de excentrieke fouterik Bernie Ecclestone, die jarenlang alleenheerser was? Waarom werd er zo lang met onvelige auto’s op onveilige circuits gereden? Waar moet het heen met de F1 nu steeds meer fabrikanten kapitalen steken in elektrisch racen (de zogeheten E1)?
De omslag belooft een ‘prachtig geïllustreerd naslagwerk’, maar maakt dat niet helemaal waar. Het boek is niet zozeer diepgravend, als wel onderhoudend – net zoals de commentaren van Olav Mol zelf, die op zondag door een half miljoen Nederlanders worden gevolgd. Wat blijft, is de vraag hoe dit boek eruit had gezien als je Robert Doornbos zijn gang had laten gaan. Doornbos is een van de weinige Nederlanders die in de F1 gereden heeft, en in de Ziggo uitzendingen is hij degene die het meest intelligent en doordacht commentaar geeft. Zijn boek was misschien wel een analyse van die de geheimen van deze mythische sport openbaart. Kom op Robert Doornbos, verblijd ons met dat ultieme boek over verleden, heden en toekomst van de F1.
Reageer op deze recensie