Lezersrecensie
Zwart spelen. “We werden er niet beter in. Wij niet en Gerson ook niet”.
Een flashback, ongeveer een halfjaar later, na een tragisch auto-ongeluk met verstrekkende gevolgen, maar toch beschreven met een vleugje humor. De vorm doet denken aan een soort goed bijgehouden dagboek, vrij nauwkeurig gedateerd en zelfs soms vergelijkbaar met een ooggetuigenverslag. Letterlijke conversaties. Een verhaal over verlies, verdriet en herinneringen…
Een doorsneegezin uit de jaren 90. Een moeder die op een dag de beste auto meeneemt en verdwijnt (met haar lover naar Italië?) zonder bericht achter te laten. Vijf keer per jaar een kaartje. Een passieve, huilende, boze vader, Gerard, met een armetierig, snotkleurig autootje, die de zorg heeft over een tweeling, Kees en Klaas, van 16 en Gerson, het jongere, superslimme, hypersensitieve broertje van 13. En niet te vergeten de eigenwijze jackrusselterrier Daan die eigenlijk alleen maar gesteld is op moeder en Gerson en ook een halfjaar lang jankend bij de keukendeur wacht op terugkeer van moeders. En dan zijn er nog Anna en Jan, de grootouders van vaderskant die aan de rand van een dorp wonen, vlakbij een bos en een meer, waar ze af en toe naar toegaan op zondag en in de vakanties. Zo ook op de fatale zondagmiddag in mei waar ze, op aandringen van Gerson, de toeristische route nemen en waar in het autootje de discussie ontstaat over de kleur van de bloesem van perenbomen. Gerson zegt wit! …… En toen kwam er een rode auto van rechts… Gerson zegt: “Au!” en toen anderhalve week niets meer”. We lezen op blz 28 dat Klaas zegt: “Gerson zat niet in de auto, De auto zat in Gerson”.
Het taalgebruik is zeer eenvoudig, eigenlijk kinderlijk. Korte zinnen, to the point. In veertien korte hoofdstukken, met in de titel meestal maar één woord: “Zwart”- “Reizen”. Er zijn veel herhalingen en vooruitwijzingen. Bij herlezing zie je er nog meer. Op sommige momenten dacht ik qua stijl aan een ouderwets kinderboek: “Wat staan jullie daar te smoezen”, riep Anna vanuit de deuropening. “Vooruit, kom binnen”.
Heerlijk vond ik ook de “onbewuste” humor. Voorbeeld: In het ziekenhuis. “Aangezien er in die eerste paar weken weinig meer van Gerson te zien was dan zijn neus, mond en kin, vielen zijn twee puistjes des te meer op. Twee vurige eilandjes in een zee van wit verband”. Harald, de verpleger, vraagt: “Gebruikt hij iets tegen puistjes?” (…) “Dan gaan we daar ook iets aan doen”.
De hond Daan met zijn menselijke trekjes; hij heeft vier gezichtsuitdrukkingen: het slaperig gezicht, het blije gezicht en het droevige gezicht. Sinds het ongeluk was er een vierde bijgekomen. Een beetje verongelijkt en bokkig. (…) Het liefst zou hij je helemaal niet aankijken (…) Een beetje schuins en steels. Zo van: ik zie je wel, maar je hoeft niets van me te verwachten”.
Het vertelperspectief ligt meestal bij “we”, de tweeling, dan weer Kees, dan weer Klaas of samen met daartussendoor de alwetende verteller. Niet altijd duidelijk gescheiden. Wel duidelijk zijn de cursieve gedeelten waarin we de gedachten volgen van Gerson. Het denkvermogen ligt een niveautje hoger. En later heeft zelfs de hond Daan zijn eigen cursiefje. In mijn ogen overbodig. Losse eindjes mogen er zijn. Het mooiste en belangrijkste hoofdstuk is “Vergeven”, op de tweede plaats gevolgd door “Grafsteenliggen” en dan “Weglopen”. Waarom? Lezen maar.
“Perenbomen bloeien wit” dateert uit 1999 en is het debuut van Gerbrand Bakker. Een jeugdboek dat zeker ook geschikt is voor volwassenen in verband met traumaverwerking in een jong gezin.
Drie sterren.
Zeist, 3 mei 2024
Wil
Een doorsneegezin uit de jaren 90. Een moeder die op een dag de beste auto meeneemt en verdwijnt (met haar lover naar Italië?) zonder bericht achter te laten. Vijf keer per jaar een kaartje. Een passieve, huilende, boze vader, Gerard, met een armetierig, snotkleurig autootje, die de zorg heeft over een tweeling, Kees en Klaas, van 16 en Gerson, het jongere, superslimme, hypersensitieve broertje van 13. En niet te vergeten de eigenwijze jackrusselterrier Daan die eigenlijk alleen maar gesteld is op moeder en Gerson en ook een halfjaar lang jankend bij de keukendeur wacht op terugkeer van moeders. En dan zijn er nog Anna en Jan, de grootouders van vaderskant die aan de rand van een dorp wonen, vlakbij een bos en een meer, waar ze af en toe naar toegaan op zondag en in de vakanties. Zo ook op de fatale zondagmiddag in mei waar ze, op aandringen van Gerson, de toeristische route nemen en waar in het autootje de discussie ontstaat over de kleur van de bloesem van perenbomen. Gerson zegt wit! …… En toen kwam er een rode auto van rechts… Gerson zegt: “Au!” en toen anderhalve week niets meer”. We lezen op blz 28 dat Klaas zegt: “Gerson zat niet in de auto, De auto zat in Gerson”.
Het taalgebruik is zeer eenvoudig, eigenlijk kinderlijk. Korte zinnen, to the point. In veertien korte hoofdstukken, met in de titel meestal maar één woord: “Zwart”- “Reizen”. Er zijn veel herhalingen en vooruitwijzingen. Bij herlezing zie je er nog meer. Op sommige momenten dacht ik qua stijl aan een ouderwets kinderboek: “Wat staan jullie daar te smoezen”, riep Anna vanuit de deuropening. “Vooruit, kom binnen”.
Heerlijk vond ik ook de “onbewuste” humor. Voorbeeld: In het ziekenhuis. “Aangezien er in die eerste paar weken weinig meer van Gerson te zien was dan zijn neus, mond en kin, vielen zijn twee puistjes des te meer op. Twee vurige eilandjes in een zee van wit verband”. Harald, de verpleger, vraagt: “Gebruikt hij iets tegen puistjes?” (…) “Dan gaan we daar ook iets aan doen”.
De hond Daan met zijn menselijke trekjes; hij heeft vier gezichtsuitdrukkingen: het slaperig gezicht, het blije gezicht en het droevige gezicht. Sinds het ongeluk was er een vierde bijgekomen. Een beetje verongelijkt en bokkig. (…) Het liefst zou hij je helemaal niet aankijken (…) Een beetje schuins en steels. Zo van: ik zie je wel, maar je hoeft niets van me te verwachten”.
Het vertelperspectief ligt meestal bij “we”, de tweeling, dan weer Kees, dan weer Klaas of samen met daartussendoor de alwetende verteller. Niet altijd duidelijk gescheiden. Wel duidelijk zijn de cursieve gedeelten waarin we de gedachten volgen van Gerson. Het denkvermogen ligt een niveautje hoger. En later heeft zelfs de hond Daan zijn eigen cursiefje. In mijn ogen overbodig. Losse eindjes mogen er zijn. Het mooiste en belangrijkste hoofdstuk is “Vergeven”, op de tweede plaats gevolgd door “Grafsteenliggen” en dan “Weglopen”. Waarom? Lezen maar.
“Perenbomen bloeien wit” dateert uit 1999 en is het debuut van Gerbrand Bakker. Een jeugdboek dat zeker ook geschikt is voor volwassenen in verband met traumaverwerking in een jong gezin.
Drie sterren.
Zeist, 3 mei 2024
Wil
2
1
Reageer op deze recensie