Lezersrecensie
De pijn van het zwijgen
In ‘De kampschilders’, het drieëndertigste boek van Jan Brokken, gaat de auteur wederom op zoek naar het verleden van Olga en Han Brokken net zoals hij dat al in ‘De tuinen van Buitenzorg’ deed. Olga en Han zijn zijn ouders voordat ze dat werden. In 1935 verhuizen ze, 23 en 25 jaar oud, naar Nederlands-Indië en strijken na een paar maanden neer in Makassar waar Han als theoloog onderzoek doet naar islamitische bewegingen. Daar worden ook hun zoons Boris en Michiel geboren en het gezin leeft een gelukkig leven totdat ze door de Japanners in interneringskampen worden gezet; Olga met de jongens in Kampili en Han in Parepare.
In het eerste deel ‘Vliegen vangen’ worden de ervaringen in het vrouwenkamp beschreven dat onder leiding stond van kampcommandant sergeant Tadashi Yamadji, ‘de Bolle’, die jong, streng, driftig en onberekenbaar was, hoewel hij wel zijn best deed om het kamp leefbaar te houden. Niet in de laatste plaats omdat hij zelf zo panisch was van allerlei ziekten die er heersten. Vooral dysenterie kwam veel voor, ook overgebracht door de vele vliegen en reden om als straf het vangen van een bepaald aantal vliegen in te voeren. De vrouwen maken ‘s avonds muziek om de verveling op afstand te houden en vooral om de moed niet te verliezen. De vele bombardementen zorgen ervoor dat veel vrouwen het psychisch erg zwaar hebben, ook omdat ze veelal door Amerikanen onder vuur worden genomen.
Jans jongste broer Michiel loopt er een oorlogstrauma op; nadat hij is weggelopen en terug wordt gebracht is hij angstig en heeft nachtmerries, maar hij kan niet vertellen wat er gebeurd was.
“Hoe het precies zat was echter verdwenen in de jungle van zijn donkerste herinneringen, want zo woekert oorlog voort, je haalt gebeurtenissen door elkaar, weet niets meer zeker, wat blijft is angst die tempert en dan weer oplaait, als het janken van de wind bij een storm.”
In het kamp leert Olga Maria Hofkens-Rueter kennen, ze is getrouwd met de kunstenaar Willem Hofkens, en zelf ook erg talentvol. De tekeningen die ze maakt negeren de gevangenschap: “Op haar tekeningen is geen bewaker of uniform te zien. Alleen vrouwen die de planten opbinden en de takken snoeien. Niets geen ellende, geen enkel teken van geweld of knechting. En juist die vredige sfeer is de zwaarste aanklacht tegen de oorlog: zo idyllisch zou het leven kunnen zijn als eenieder zich zou bezighouden met het meest essentiële van het bestaan - zorgen voor gezond voedsel dat helpt om te overleven. De tekeningen van Maria zijn een hymne op de natuur.”
In het tweede deel ‘Palet van Wilskracht’ lezen we over de verschrikkingen in het mannenkamp. Van zijn moeder hoorde de auteur nog weleens wat over haar kampervaringen, waarschijnlijk omdat ze hem, als enige die die tijd niet had meegemaakt, niet wilde buitensluiten, maar zijn vader bleef volharden in zijn stilzwijgen, op af en een toe een losse opmerking na.
Na afloop van een lezing attendeerde iemand Jan Brokken op het boek ‘Djoenkeng Owari’ (Het appel is afgelopen) met tekeningen van Willem Hofker en suggereerde dat zijn vader er misschien wel op zou staan. Dat is niet het geval, maar de tekeningen geven wel een goed beeld van de situatie in het kamp, want Willem Hofker schuwde de donkere kanten niet zoals zijn vrouw dat wel deed. Hofker had nog de tijd gekregen om zijn tekenspullen te pakken voordat hij afgevoerd werd naar het kamp en kon daarom veel tekenen tijdens zijn gevangenschap en hoewel niet alles bewaard is gebleven, geven de overgebleven tekeningen een goed inzicht in de gruwelen van het kamp en de gevolgen voor de mannen, waarvan sommigen nog jongens. Naast Hofker was er nog een andere kunstenaar in het kamp, namelijk Rudolf Bonnet, maar hij was iemand die pas in afzondering zijn kunst kon maken en was dus niet echt productief in het kamp.
Naast de kampverhalen staat er in dit deel ook veel over de verschillende kunstenaars en hun leefmilieu voordat de oorlog uitbrak. In de jaren dertig was vooral Bali erg in trek, niet in de laatste plaats vanwege de relaxte levenshouding, ook ten opzichte van homoseksuelen. In 1939 komt daar een eind aan, omdat het gouvernement, naar nazi-voorbeeld, een klopjacht op hen begon, waarbij o.a. de bekende schilder Walter Spies werd gearresteerd. En zoals dat gaat in dat soort situaties, kwamen niet alle tegenstanders van die hetze in opstand.
‘Het Geishahuis en de Havenkazerne’ is het derde en laatste deel van het boek, waarin de toestand van het land na de bevrijding wordt beschreven. Een toestand die door niet iedereen hetzelfde werd ervaren; de een had de indruk dat de oorlog onverminderd doorging en een ander sprak van wat schermutselingen.
Vanuit Java kwamen jonge vrijheidstrijders, pemoeda’s, die een onafhankelijk Indonesia wilden en voor veel geweld zorgden, want men moest voor hun kant kiezen, goedschiks of kwaadschiks. Die aanvallen van geweld werden regelmatig de kop ingedrukt, waarna er weer even een kortstondige periode van rust volgde. Ondertussen had Han ontdekt dat al de papieren, boeken, aantekeningen en archiefkaarten voor zijn dissertatie waren verbrand en al zijn werk voor niets was geweest. Toestemming om zijn onderzoek te hervatten kreeg hij niet. Ook de meeste kunstwerken van Willem Hofker waren vernietigd, maar in plaats van bij de pakken neer te zitten, toog hij gelijk weer aan het werk.
Voor de meeste Nederlanders was het dat eerste jaar afwachten of, hoe en wanneer ze terug zouden kunnen naar waar ze vandaan kwamen om hun levens voort te zetten.
Willem Hofker liep kans opgeroepen te worden voor mobilisatie van de KNIL en koos er daarom voor om samen met zijn vrouw terug te keren naar Nederland. Bonnet, die ouder was, liep dat risico niet meer. Han kreeg verlof en ging er vanuit dat hij terug zou keren, iets waarvan Olga al inzag dat dat niet zou gaan gebeuren.
Het enige wat zeker was in die onzekere tijd was dat iedereen weer een leven op moest bouwen en dat ging de een beter af dan de ander.
Dit boek belicht aspecten van de Japanse interneringskampen en het kunstenaarsleven die tot nu toe vooral in het duister bleven. De prachtige illustraties zorgen voor een mooie toegevoegde waarde: een beeld (tekening) zegt wat niet met woorden uitgedrukt kan worden. Maar ook de mens achter de kunstenaar wordt niet vergeten, we krijgen beknopt mee hoe het ze is vergaan na de oorlogsjaren, waardoor het een mooi afgerond geheel is geworden. Met op de achtergrond steeds de zoektocht van een zoon die probeert zijn vader te vergeven, een vader die nooit iets losliet over zijn kampervaringen, maar wel steeds verder wegzakte, al rokend, drinkend en pillen slikkend. “Als mijn vader me uit de doeken had gedaan wat daar voorgevallen was, zou ik hem de drank en de pillen misschien vergeven hebben. En het feit dat zijn KZ-syndroom, vooral het zijne, meer dan dat van mijn moeder en mijn broers, mijn jeugd had vergald en nog menig moment ná die jeugd.”
De pijn en het verdriet sijpelen af en toe door het verhaal heen en geven het boek net dat beetje meer.
In het eerste deel ‘Vliegen vangen’ worden de ervaringen in het vrouwenkamp beschreven dat onder leiding stond van kampcommandant sergeant Tadashi Yamadji, ‘de Bolle’, die jong, streng, driftig en onberekenbaar was, hoewel hij wel zijn best deed om het kamp leefbaar te houden. Niet in de laatste plaats omdat hij zelf zo panisch was van allerlei ziekten die er heersten. Vooral dysenterie kwam veel voor, ook overgebracht door de vele vliegen en reden om als straf het vangen van een bepaald aantal vliegen in te voeren. De vrouwen maken ‘s avonds muziek om de verveling op afstand te houden en vooral om de moed niet te verliezen. De vele bombardementen zorgen ervoor dat veel vrouwen het psychisch erg zwaar hebben, ook omdat ze veelal door Amerikanen onder vuur worden genomen.
Jans jongste broer Michiel loopt er een oorlogstrauma op; nadat hij is weggelopen en terug wordt gebracht is hij angstig en heeft nachtmerries, maar hij kan niet vertellen wat er gebeurd was.
“Hoe het precies zat was echter verdwenen in de jungle van zijn donkerste herinneringen, want zo woekert oorlog voort, je haalt gebeurtenissen door elkaar, weet niets meer zeker, wat blijft is angst die tempert en dan weer oplaait, als het janken van de wind bij een storm.”
In het kamp leert Olga Maria Hofkens-Rueter kennen, ze is getrouwd met de kunstenaar Willem Hofkens, en zelf ook erg talentvol. De tekeningen die ze maakt negeren de gevangenschap: “Op haar tekeningen is geen bewaker of uniform te zien. Alleen vrouwen die de planten opbinden en de takken snoeien. Niets geen ellende, geen enkel teken van geweld of knechting. En juist die vredige sfeer is de zwaarste aanklacht tegen de oorlog: zo idyllisch zou het leven kunnen zijn als eenieder zich zou bezighouden met het meest essentiële van het bestaan - zorgen voor gezond voedsel dat helpt om te overleven. De tekeningen van Maria zijn een hymne op de natuur.”
In het tweede deel ‘Palet van Wilskracht’ lezen we over de verschrikkingen in het mannenkamp. Van zijn moeder hoorde de auteur nog weleens wat over haar kampervaringen, waarschijnlijk omdat ze hem, als enige die die tijd niet had meegemaakt, niet wilde buitensluiten, maar zijn vader bleef volharden in zijn stilzwijgen, op af en een toe een losse opmerking na.
Na afloop van een lezing attendeerde iemand Jan Brokken op het boek ‘Djoenkeng Owari’ (Het appel is afgelopen) met tekeningen van Willem Hofker en suggereerde dat zijn vader er misschien wel op zou staan. Dat is niet het geval, maar de tekeningen geven wel een goed beeld van de situatie in het kamp, want Willem Hofker schuwde de donkere kanten niet zoals zijn vrouw dat wel deed. Hofker had nog de tijd gekregen om zijn tekenspullen te pakken voordat hij afgevoerd werd naar het kamp en kon daarom veel tekenen tijdens zijn gevangenschap en hoewel niet alles bewaard is gebleven, geven de overgebleven tekeningen een goed inzicht in de gruwelen van het kamp en de gevolgen voor de mannen, waarvan sommigen nog jongens. Naast Hofker was er nog een andere kunstenaar in het kamp, namelijk Rudolf Bonnet, maar hij was iemand die pas in afzondering zijn kunst kon maken en was dus niet echt productief in het kamp.
Naast de kampverhalen staat er in dit deel ook veel over de verschillende kunstenaars en hun leefmilieu voordat de oorlog uitbrak. In de jaren dertig was vooral Bali erg in trek, niet in de laatste plaats vanwege de relaxte levenshouding, ook ten opzichte van homoseksuelen. In 1939 komt daar een eind aan, omdat het gouvernement, naar nazi-voorbeeld, een klopjacht op hen begon, waarbij o.a. de bekende schilder Walter Spies werd gearresteerd. En zoals dat gaat in dat soort situaties, kwamen niet alle tegenstanders van die hetze in opstand.
‘Het Geishahuis en de Havenkazerne’ is het derde en laatste deel van het boek, waarin de toestand van het land na de bevrijding wordt beschreven. Een toestand die door niet iedereen hetzelfde werd ervaren; de een had de indruk dat de oorlog onverminderd doorging en een ander sprak van wat schermutselingen.
Vanuit Java kwamen jonge vrijheidstrijders, pemoeda’s, die een onafhankelijk Indonesia wilden en voor veel geweld zorgden, want men moest voor hun kant kiezen, goedschiks of kwaadschiks. Die aanvallen van geweld werden regelmatig de kop ingedrukt, waarna er weer even een kortstondige periode van rust volgde. Ondertussen had Han ontdekt dat al de papieren, boeken, aantekeningen en archiefkaarten voor zijn dissertatie waren verbrand en al zijn werk voor niets was geweest. Toestemming om zijn onderzoek te hervatten kreeg hij niet. Ook de meeste kunstwerken van Willem Hofker waren vernietigd, maar in plaats van bij de pakken neer te zitten, toog hij gelijk weer aan het werk.
Voor de meeste Nederlanders was het dat eerste jaar afwachten of, hoe en wanneer ze terug zouden kunnen naar waar ze vandaan kwamen om hun levens voort te zetten.
Willem Hofker liep kans opgeroepen te worden voor mobilisatie van de KNIL en koos er daarom voor om samen met zijn vrouw terug te keren naar Nederland. Bonnet, die ouder was, liep dat risico niet meer. Han kreeg verlof en ging er vanuit dat hij terug zou keren, iets waarvan Olga al inzag dat dat niet zou gaan gebeuren.
Het enige wat zeker was in die onzekere tijd was dat iedereen weer een leven op moest bouwen en dat ging de een beter af dan de ander.
Dit boek belicht aspecten van de Japanse interneringskampen en het kunstenaarsleven die tot nu toe vooral in het duister bleven. De prachtige illustraties zorgen voor een mooie toegevoegde waarde: een beeld (tekening) zegt wat niet met woorden uitgedrukt kan worden. Maar ook de mens achter de kunstenaar wordt niet vergeten, we krijgen beknopt mee hoe het ze is vergaan na de oorlogsjaren, waardoor het een mooi afgerond geheel is geworden. Met op de achtergrond steeds de zoektocht van een zoon die probeert zijn vader te vergeven, een vader die nooit iets losliet over zijn kampervaringen, maar wel steeds verder wegzakte, al rokend, drinkend en pillen slikkend. “Als mijn vader me uit de doeken had gedaan wat daar voorgevallen was, zou ik hem de drank en de pillen misschien vergeven hebben. En het feit dat zijn KZ-syndroom, vooral het zijne, meer dan dat van mijn moeder en mijn broers, mijn jeugd had vergald en nog menig moment ná die jeugd.”
De pijn en het verdriet sijpelen af en toe door het verhaal heen en geven het boek net dat beetje meer.
2
Reageer op deze recensie