'Vandaag ben ik haar man geworden.'
Hugo Borst heeft opnieuw een gevoelige snaar geraakt met zijn tweede boek over zijn dierbare moeder. In Ach, moedertje schrijft hij de ene keer nuchter, de andere keer uiterst gevoelvol over zijn ‘moedertje’ dat lijdt aan de ziekte Alzheimer.
Al in de eerste column ‘Zuidpool’ spat de liefde voor zijn moeder van elk woord af. Borst zegt geen woord te weinig en geen woord te veel. Elke letter krijgt betekenis: ‘Hoe voel je je?’ Ze knikt weer. Dan fluistert ze, een beetje samenzweerderig: ‘Ik wil graag slapen.’ Ik fluister: ‘Nou, dat doen we dan toch, moedertje.’
Warm en menselijk benadert Hugo Borst alle Verpleeghuisperikelen, gaat hij om met de medebewoners op de afdeling waar zijn moeder verblijft en observeert en analyseert hij scherp de misstanden in de zorg. Een zekere dualiteit in zijn gevoelens ten opzichte van zijn moeder en haar ziekte is hem niet vreemd, getuige het volgende stukje uit ‘Schaamte’: ‘(…) maar is het niet beter dat ze sterft? En toch, en toch, ondanks alles vrees ik dat moment. Vroeger, als kind, was ik ook al bang dat ma zou doodgaan.’
Borst kan zich echter zeer kwaad maken om de vergaande bureaucratisering in de zorg, van zijn warme gevoelens voor de verzorgenden en de bewoners van het Verpleeghuis is dan even weinig te merken. Wie beide boeken heeft gelezen (Ma en Ach, moedertje) weet waar de boosheid vandaan komt, leeft met de auteur mee en voelt de boosheid zelf ook.
‘Zorgpersoneel is er om te zorgen, niet om de administratie bij te houden. (…) ‘Elke minuut die verloren gaat aan het registreren en administreren gaat ten koste van de zorg en de aandacht voor bewoners.’ (…) Wil je een definitie van oneindigheid dan moet je de computer van een willekeurige zorginstelling inkijken. Het is kafkaësk.’
Borst steekt gelukkig niet onder stoelen of banken hoeveel waardering hij heeft voor de mensen op de werkvloer. Daarom is dit boek weer een ode aan allen die zorg verlenen aan hulpbehoevenden.
Ach, moedertje gaat dieper in op de verschillende bewoners van het Verpleeghuis. Borst benadert deze mensen soms op de manier zoals Hendrik Groen zijn personages neerzet in de gelijknamige romans: vol humor en waardering, menselijk en teer. Ook gaat de auteur dieper in op de verzorgenden zelf, zij komen in de spotlights te staan. Enkele keren draait Borst om de hete brij heen. Het lijkt erop dat hij, als het voor hem te dichtbij komt, bepaalde gevoelens niet durft te uiten. In de column ‘Handen’ bijvoorbeeld beschrijft hij heel teer en gedetailleerd hoe moeders handen en nagels vroeger waren en nu. Om te eindigen met: ‘Laat ik het beestje bij zijn naam noemen. Het zijn poepnagels. Het schier ondenkbare is gebeurd met mijn propere moedertje.’
Wanneer Borst erachter komt dat ook zijn geheugen hem af en toe in de steek laat, laat hij zich onderzoeken in het Alzheimercentrum van het Erasmus MC. Wat de precieze uitkomst hiervan is, mag de lezer zelf ontdekken. Aan het eind van het boek gaat het snel achteruit met moeder Borst. Als zij Hugo Henk (de vader van, red.) noemt, ervaar je opnieuw de rauwe realiteit waar de naasten van dementerende mensen mee te maken krijgen.
Margi Geerlinks, de fotografe die de ontroerende portretten heeft gemaakt voor beide boeken van Borst, brengt de liefde die Borst verwoordt heel mooi in beeld. Woorden krijgen zo letterlijk een gezicht.
Reageer op deze recensie