Lezersrecensie
Medeplichtig aan een verhaal
“Als ik ooit doodga, wil ik een obelisk op mijn graf, beloof het me of ik bel de politie.”
Aan het woord in het citaat hierboven is Tomas, beste vriend van de ik-figuur van Aantekeningen over het verplaatsten van obelisken van Arjen van Veelen.
Het boek begint op het moment dat de ik-figuur naar Alexandrië vliegt, op zoek naar het graf van Alexander de Grote, over wie hij een boek schrijft en om de boeken van zijn overleden vriend Tomas in de bibliotheek van Alexandrië te zetten. Via flashbacks gaat het over de bijzondere vriendschap tussen de twee mannen. De uit West-Vlaanderen afkomstige Tomas studeert literatuurwetenschappen, de ik-figuur Klassieke talen. De ik-figuur, zelf ook niet bepaald dom, kijkt erg op tegen de wereldwijze, enorm belezen en intelligente dichter Tomas, die de werkelijkheid graag naar eigen hand zet. Met de oude Mercedes van Tomas maken ze uitstapjes naar Zweden (de Ikea), Rome (kathedraal van Oudenbosch) en naar Egypte (piramide van Austerlitz). Tijdens die autoritjes leren elkaar steeds beter kennen:
“Wat zich ontplooide was een vriendschap als een fort. Met dezelfde vanzelfsprekende bravoure waarmee hij mijn leven binnenkwam, legde hij zijn bepantsering af. Hij nam de tijd om naar mijn muizenissen te luisteren en vertelde op zijn beurt over zijn angsten en frustraties. Hij durfde zijn moeder te bellen waar ik bij was.”
Gaandeweg kom je erachter wat er gebeurd is met Tomas en kom je er tussen de regels door achter dat het gaat over Thomas Blondeau. Belangrijker is dat je erachter komt wat een enorme impact diens dood heeft gehad op het leven van de ik-figuur. Het hoofdstuk waarin beschreven wordt hoe de eerste tijd verloopt nadat bekend geworden is dat Tomas onverwachts is overleden, is fenomenaal mooi geschreven. En het is zoals het eerder in het boek staat, je wordt als lezer ‘medeplichtig aan een verhaal als je besluit de pagina’s van een roman om te slaan’.
De reis naar Alexandrie, de studententijd in Leiden, de verhuizing van de ik-figuur naar Amerika, het zijn allemaal kapstokken die door Van Veelen worden gebruikt om zijn verhaal te vertellen, via lagen die veel dieper gaan dan de werkelijkheid, met verwijzingen die dit boek tot een zeer vernuftig geheel maken. Je zou er soms bijna overheen lezen, maar dat doe je niet, omdat je iedere zin in dit boek tweemaal wilt lezen, omdat iedere zin zoveel zeggingskracht heeft. Verwijzingen naar vriendschappen tussen mannen als koning Gilgamesj en diens beste vriend Endikoe, die samen de wereld over trekken en monsters verslaan. Wanneer de vriend doodgaat wordt de koning zich bewust van de kortheid van het leven en gaat hij op zoek naar onsterfelijkheid. Wat is een betere manier dan onsterfelijk te worden dan het schrijven van een boek? Het mooie is, dat Van Veelen anderzijds op humoristische wijze de tegenwoordige manier van onsterfelijk worden via allerlei kanalen analyseert. Instagram account, compleet met foto’s van eten en van katten.
Een andere prachtige verwijzing is die naar de vriendschap tussen Alexander de Grote en diens vriend Hephaistion. Na de dood van zijn vriend onsteekt Alexander uit rouw een enorm vuur; de ik-figuur ontsteekt na de dood van Tomas eveneens een groot vuur, weliswaar in de vuurkorf van de tuin van zijn Amsterdamse huis, maar toch.
Samen met de ik-figuur komen we erachter dat we allemaal ‘Alexanders zijn, rusteloos bezig werelden te veroveren, bang iets te missen, druk bezig roem te vergaren’, dat we allemaal onsterfelijk willen worden. Of in de woorden van Tomas (en eigenlijk dus in de woorden van Van Veelen):
“Je moet de woorden verdienen, voordat je ermee kunt strooien. Vooral de grote woorden. Liefde. Dood. Poezie. Daarom doe ik dit. Om mijn woordenschat te verbeteren. De betekenis van woorden te proeven. En ik doe het omdat ik bang ben, maar ik staar terug naar het monster.”
Een obelisk, opgericht voor een overleden vriend. Waarom de Egyptenaren zelf obelisken uithakten is altijd een raadsel gebleven. Van Veelen heeft er met zijn boek zin aan gegeven, op weergaloze wijze.
Aan het woord in het citaat hierboven is Tomas, beste vriend van de ik-figuur van Aantekeningen over het verplaatsten van obelisken van Arjen van Veelen.
Het boek begint op het moment dat de ik-figuur naar Alexandrië vliegt, op zoek naar het graf van Alexander de Grote, over wie hij een boek schrijft en om de boeken van zijn overleden vriend Tomas in de bibliotheek van Alexandrië te zetten. Via flashbacks gaat het over de bijzondere vriendschap tussen de twee mannen. De uit West-Vlaanderen afkomstige Tomas studeert literatuurwetenschappen, de ik-figuur Klassieke talen. De ik-figuur, zelf ook niet bepaald dom, kijkt erg op tegen de wereldwijze, enorm belezen en intelligente dichter Tomas, die de werkelijkheid graag naar eigen hand zet. Met de oude Mercedes van Tomas maken ze uitstapjes naar Zweden (de Ikea), Rome (kathedraal van Oudenbosch) en naar Egypte (piramide van Austerlitz). Tijdens die autoritjes leren elkaar steeds beter kennen:
“Wat zich ontplooide was een vriendschap als een fort. Met dezelfde vanzelfsprekende bravoure waarmee hij mijn leven binnenkwam, legde hij zijn bepantsering af. Hij nam de tijd om naar mijn muizenissen te luisteren en vertelde op zijn beurt over zijn angsten en frustraties. Hij durfde zijn moeder te bellen waar ik bij was.”
Gaandeweg kom je erachter wat er gebeurd is met Tomas en kom je er tussen de regels door achter dat het gaat over Thomas Blondeau. Belangrijker is dat je erachter komt wat een enorme impact diens dood heeft gehad op het leven van de ik-figuur. Het hoofdstuk waarin beschreven wordt hoe de eerste tijd verloopt nadat bekend geworden is dat Tomas onverwachts is overleden, is fenomenaal mooi geschreven. En het is zoals het eerder in het boek staat, je wordt als lezer ‘medeplichtig aan een verhaal als je besluit de pagina’s van een roman om te slaan’.
De reis naar Alexandrie, de studententijd in Leiden, de verhuizing van de ik-figuur naar Amerika, het zijn allemaal kapstokken die door Van Veelen worden gebruikt om zijn verhaal te vertellen, via lagen die veel dieper gaan dan de werkelijkheid, met verwijzingen die dit boek tot een zeer vernuftig geheel maken. Je zou er soms bijna overheen lezen, maar dat doe je niet, omdat je iedere zin in dit boek tweemaal wilt lezen, omdat iedere zin zoveel zeggingskracht heeft. Verwijzingen naar vriendschappen tussen mannen als koning Gilgamesj en diens beste vriend Endikoe, die samen de wereld over trekken en monsters verslaan. Wanneer de vriend doodgaat wordt de koning zich bewust van de kortheid van het leven en gaat hij op zoek naar onsterfelijkheid. Wat is een betere manier dan onsterfelijk te worden dan het schrijven van een boek? Het mooie is, dat Van Veelen anderzijds op humoristische wijze de tegenwoordige manier van onsterfelijk worden via allerlei kanalen analyseert. Instagram account, compleet met foto’s van eten en van katten.
Een andere prachtige verwijzing is die naar de vriendschap tussen Alexander de Grote en diens vriend Hephaistion. Na de dood van zijn vriend onsteekt Alexander uit rouw een enorm vuur; de ik-figuur ontsteekt na de dood van Tomas eveneens een groot vuur, weliswaar in de vuurkorf van de tuin van zijn Amsterdamse huis, maar toch.
Samen met de ik-figuur komen we erachter dat we allemaal ‘Alexanders zijn, rusteloos bezig werelden te veroveren, bang iets te missen, druk bezig roem te vergaren’, dat we allemaal onsterfelijk willen worden. Of in de woorden van Tomas (en eigenlijk dus in de woorden van Van Veelen):
“Je moet de woorden verdienen, voordat je ermee kunt strooien. Vooral de grote woorden. Liefde. Dood. Poezie. Daarom doe ik dit. Om mijn woordenschat te verbeteren. De betekenis van woorden te proeven. En ik doe het omdat ik bang ben, maar ik staar terug naar het monster.”
Een obelisk, opgericht voor een overleden vriend. Waarom de Egyptenaren zelf obelisken uithakten is altijd een raadsel gebleven. Van Veelen heeft er met zijn boek zin aan gegeven, op weergaloze wijze.
2
1
Reageer op deze recensie