Ik hoef alleen maar een haakje los
De titel van de gedichtenbundel Kozijnen van krijt van Hanneke van Eijken (1981) intrigeert. Het woord kozijnen verwijst enerzijds naar een kader, anderzijds biedt een kozijn zicht op wat er zich buiten die kaders bevindt. Met krijt kun je grenzen aangeven, maar als je krijt wegveegt ontstaat een nieuwe ruimte, verschuift de grens. Er zijn allerlei soorten krijt, met allemaal specifieke eigenschappen: stoepkrijt, bordkrijt, pastelkrijt dat kunstenaars gebruiken, krijt dat gebruikt wordt om iets af te tekenen. Krijt kan dus gebruikt worden om de wereld in te kleuren. En dat is precies wat in deze bundel gebeurt. Tegenstellingen spelen in de uit zes kleine cycli bestaande bundel een belangrijke rol: de natuur versus de veilige beslotenheid van het huis, de bescherming van het gezin tegenover het verkennen van de wereld, de werkelijkheid en de verbeelding.
De bundel is een tocht door het leven in zes stadia: verliefd zijn op elkaar, het gezin, volwassen worden en het ontdekken van de wereld, de twijfel en de angst om te falen, het filosoferen over het leven na de dood en het terugblikken op het leven.
De grenzen, de kozijnen van krijt, vormen de rode draad in de bundel. Vaak lijken de plaatsen zo idyllisch, maar altijd loert er gevaar. Dan zoek je het liefst een veilige plek. In het eerste gedicht Baai komt dat al naar voren, een fijne plek, maar….
de baai is kalm
ligt als een nagel in het eiland gedrukt
de bijen sterven vroeg dit jaar, achter de bergen
wacht de ijstocht
Tegenstelling merk je ook in We gaan gelukkig slapen waarin de weg van het huis “een streep van krijt naar de buitenwereld” is, geslapen wordt “in een tent in de woonkamer” maar wel met
touw, brood en lakens
niemand zal ons vinden.
De natuur nodigt uit om er altijd te blijven. Je voelt je er vrij. Maar je moet wel rekening houden met de wetten van de natuur, er zijn dus grenzen. Pas op voor ‘schaapwater’ (drinkwater dat besmet is omdat er een dood schaap in gelegen heeft), huilende wolven of honden en je moet je eens voorstellen dat gieren je lichaam verslinden. Gelukkig is er dan de bescherming van een huis dat “met kattenogen in het donker waakt.”
Er zijn meer grenzen van krijt. In de cyclus Tafel, Zee, Tijd staat het gezin centraal. De ouders bieden veiligheid en hopen op een behouden vaart voor hun kinderen “tussen de sterrenregens die we verzonnen hebben”. De kinderen ontdekken het leven, laten hun fantasie werken. Ze groeien dus op binnen kaders, maar willen buiten de lijnen kleuren.
Als je volwassen wordt, de beschermende omgeving van thuis verlaat en de wereld gaat ontdekken (“de straten zijn witregels onder onze voeten”) dan merk je hoe kwetsbaar alles is. Hanneke van Eijken refereert aan de vluchtelingenproblematiek in Buitenslapers in de gedichten Brussel en Parijs en aan het geweld dat daar plaatsvond:
ik heb geen antwoorden, zoon
op de wereld die soms pijn heeft, op blauwe plekken
en geweld, maar ik zal je alle woorden leren
die ik ken
dat is geen antwoord, maar een stelling om achter te schuilen
een deken om ons heen.
Een hectische wereld zet de dichteres dan tegenover de ademhaling van een slapende peuter, die zich veilig voelt onder moeders oog.
Van Eijken observeert scherp en woorden kunnen je als een beschermende vacht omhullen. Ze gebruikt woorden die je aan het denken zetten (zoals ‘spatieruis’ en ‘schaapwater’), gebruikt fraaie metaforen (“deze middag mag in barnsteen stollen” , “wij zijn vuurvliegjes tijdens valavond”) hanteert een vrije versvorm en weet door haar poëzie een nieuwe wereld op te roepen. Niet door alles precies te benoemen, maar juist door te suggereren, ruimte te laten of zoals ze het zelf zegt:
ik hoef alleen maar
een haakje los
een deur van het slot te laten
Reageer op deze recensie