Mensen zonder verleden of identiteit
De titel van deze dystopische roman is eigenlijk de hoofdletter J met twee streepjes erdoor, zoals een €, maar monetair is-ie allerminst bedoeld. Kevern Cohen erfde van zijn vader de vreemde gewoonte om bij elk uitgesproken woord dat met de letter j begint twee vingers over zijn lippen te leggen, van Sammy Davis Junior tot Jezus. Vandaar de titel. Die kun je echter ook anders lezen als je weet dat auteur Howard Jacobson in zijn vorige boeken – vooral in het met de Man Booker Prize bekroonde De Finklerkwestie (2010) over antisemitisme – nogal eens hetzelfde thema bespeelt. Rara welke bevolkingsgroep er dus in deze titel (liefst twee keer) uitgewist wordt?
Hoewel alle personages namen dragen als Cohen, Nussbaum, Solomons, Grossman en Gutkind komen de woorden ‘Jood’ of ‘Joods’ niet één keer in het boek voor. Ook geen synagoges, koosjer eten of sabbats. Na een onbestemde wereldwijde Holocaust-achtige catastrofe – waarnaar zowel uit respect voor het taboe als enigszins ongelovig verwezen wordt als WAT ER WAS GEBEURD, INDIEN HET WAS GEBEURD - en het opgelegde voornemen het verleden te vergeten, hebben de bewoners van deze geografisch niet nader bepaalde en herdoopte locaties ook nieuwe, Keltisch-Joods klinkende namen moeten aannemen. (Een revanche-knipoog van Jacobson: een wereld met alleen maar Joden, een nachtmerrie voor antisemitisten!) Door zijn roman in de (evenmin nader bepaalde) toekomst te laten spelen, is natuurlijk elke vermelding van het te vergeten ‘verleden’ een verwijzing naar ons heden. Zoals elke goede futuristische vertelling eigenlijk over het hier en nu gaat. Waarmee J meteen een waarschuwing is voor de lezer het niet zo ver te laten komen. Nee, niet dat de hele wereld Joods wordt. Maar dat we in een wereld verzeilen waarin het verleden uitgewist wordt, waarin geweld zo dagelijks wordt – enkele moorden in het boek worden gewoon niet opgelost: heel ongewoon zo’n los eindje in een roman aan te treffen – en waarin een onheilspellende gelatenheid heerst, niet enkel in de overwegend romantische muziek- of literatuurvoorkeuren, maar ook in menselijke relaties.
Houtdraaier Kevern houdt echter van jazz en vertoont obsessief-compulsief gedrag: bij het verlaten van zijn huis legt hij altijd een kreukel in de loper om binnendringers op te sporen – wat hij dan ook nog eens door de brievenbusklep checkt en dubbelcheckt alvorens echt weg te gaan. Hij leeft van de toeristenindustrie. Dat klinkt vredig, maar is toch onderhuids grimmig: hij verkoopt nauwelijks iets en wat er aantrekkelijk is aan Port Reuben op de klippen is ook nergens duidelijk. Kevern maakt kennis met Aillinn, ingeweken in het dorp. Ze worden verliefd en vormen een koppel. Gaandeweg wordt hen en de lezer echter duidelijker dat ze geobserveerd worden en dat de manier waarop zij aan elkaar gekoppeld werden niet zo toevallig was: hun liefdessprookje dient een hoger doel. Wanneer zij zwanger wordt, is voor Kevern de maat vol.
Jacobson, die af en toe zijwegen inslaat met de nevenpersonages, blijft bewust extreem vaag – niet enkel over wat er gebeurd is of waar een en ander gebeurt – maar ook over de motieven en redenen die de personages in J bewegen. Hij maakt het de lezer ook niet gemakkelijk met flashbacks en een ontoegankelijke stijl met lange volzinnen die je soms twee keer moet lezen. De plot – INDIEN DIE ER IS – is ondergeschikt aan de sfeer, de paranoia, de zoektocht naar identiteit en de behoefte aan slechte voorbeelden waarvan we moeten leren. De zwarte humor waarmee Jacobson naam maakte, is in zijn dertiende roman zo goed als afwezig. Of ze moest schuilen in beelden als een kat die met haar baasje de keel is doorgesneden. Een donker en pessimistisch boek is J geworden, wat alleen maar het waarschuwende effect ervan versterkt: of we nu jagende wolven of geduldige tarantula’s zijn, we leggen het af tegen elkaar wanneer we onszelf verloochenen.
Reageer op deze recensie