Verveling in het Wilde Westen
Lyman Ward is een 58-jarige historicus, schrijver van diverse boeken en ondertussen uit noodzaak als hoogleraar op emeritaat gesteld. Als gevolg van een botziekte zit hij immers in een rolstoel en is hij ook reeds een been verloren. Om iets om handen te hebben, besluit hij de vele nagelaten brieven en tekeningen van zijn grootmoeder te bewerken tot een boek. Zijn grootmoeder was Susan Burling, een vrouw die oorspronkelijk opgroeide in een quakermilieu maar dan huwde met Oliver Ward en haar vertrouwde omgeving vervolgens verliet om haar man te volgen doorheen het Amerika van het laatste kwart van de 19de eeuw. Oliver is immers mijningenieur en reist vaak naar nog heel onherbergzame plekken, op zoek naar nieuwe mijnen om te ontginnen. Susan volgt haar man voor zover dat mogelijk is en schrijft volop brieven naar haar vriendin Augusta die een uniek beeld schetsen van het leven in het Wilde Westen.
Wallace Stegner (1909-1993) publiceerde De fundamenten van ons leven reeds in 1971. Het boek won de Pulitzerprijs voor literatuur en werd in 1998 op de lijst geplaatst van honderd beste Engelstalige romans van de 20ste eeuw. Ondanks dit indrukwekkende eerbetoon werd het boek nu pas voor het eerst vertaald. Voor de vertaling uit het Amerikaans (sic) stonden Rob Kuitenbrouwer en Frank Lekens in.
Stegner hanteert een heel vlotte pen. Schijnbaar moeiteloos laveert Stegner tussen 1970 en de periode 1875-1890 heen en weer, soms binnen dezelfde alinea. Deze niet-evidente wisseling van context overkomt je haast onmerkbaar, zo vlot loopt alles in elkaar over. Stegner mengt zeer heldere beschrijvingen van het landschap en de levensomstandigheden uit de negentiende eeuw met soepele dialogen. Zowel de dialogen die Lyman Ward zelf voert als diegene die hij zijn grootouders en hun omgeving in de mond legt, zijn van een moderniteit die eerder uit onze eeuw lijkt te stammen. Dat laat vermoeden dat het boek in 1971 zijn tijd ver vooruit moet zijn geweest.
Stegner raakt heel veel verschillende onderwerpen aan. Lyman zelf worstelt met zijn ziekte en met zijn zelfredzaamheid. Hij worstelt ook met zijn stukgelopen huwelijk en met een zekere aversie voor zijn zoon die niet op hem lijkt. Zijn grootmoeder worstelt met een aangeleerd snobisme en haar identiteit als quaker die strijd voeren met haar wil om haar man te volgen en in hem te blijven geloven, ook al mislukken de projecten die hij aanvaardt keer op keer, met armoede tot gevolg, gedwongen verhuizingen, en soms maanden- of jarenlang gescheiden leven van elkaar als Oliver nieuw werk zoekt. Susan en Oliver raken steeds meer verwijderd van elkaar, net zoals ook Lyman steeds meer verwijderd raakt van zijn familie. De parallellen tussen grootmoeder en kleinzoon zijn opvallend en dat is natuurlijk geen toeval.
Meesterlijk geschreven, heel diepgaand en met kennis van zaken uitgewerkt (op basis van echte brieven overigens), en toch … op heel veel momenten oersaai. Daarom is het soms vechten om door de tekst heen te komen. Dat eerste gevecht lever je al meteen in het eerste hoofdstuk dat vrijwel uitsluitend over Lyman gaat die het opzet van zijn boek probeert te kaderen en daar maar moeilijk in slaagt. Ook het allerlaatste hoofdstuk is er zo een. De hoofdstukken daartussen gaan voornamelijk over Susan maar elk hoofdstuk is een herhaling van het voorgaande: het gezin verhuist, probeert in armoede iets op te bouwen, mislukt daarin, en moet weer vertrekken. Met elk vertrek wordt de verwijdering tussen Susan en Oliver iets groter, maar eigenlijk gebeurt er na die eerste keer nog weinig nieuws in het boek. Susan zelf verveelt zich vooral te pletter.
Het is jammer dat Stegner zijn enorme talent heeft ingezet om zichzelf zo vaak te herhalen. Van een van de honderd beste boeken van de eeuw verwacht men toch iets meer. Een boek vol mooie stukjes taal is daarom nog geen vijfsterrenboek.
Reageer op deze recensie