Lezersrecensie
Kunst als spiegel voor jezelf
13 mei 2018
De Argentijnse María Gainza, kunstcriticus van beroep, schreef met El nervio óptico haar romandebuut in 2014, dat net in het Nederlands vertaald en uitgegeven werd bij Uitgeverij Podium als Oogzenuw. Maar is dit boek wel een roman? Misschien is het wel een soort kunst(-enaars)catalogus waarin ze per hoofdstuk het levensverhaal van een kunstenaar vertelt, en dit spiegelt aan haar eigen verhaal of toch aan dat van de ik-figuur uit het boek, en tevens wat er op bepaalde werken van hen staat. Zo bekom je dan ook weer een verzameling van elf – al dan niet autobiografische - korte verhalen onder één noemer, dus dit werk laat zich niet zomaar in een vakje steken of catalogiseren.
In het eerste hoofdstukje ‘Het hert van Dreux’ vertelt ze bv over een rondleiding die ze geeft aan een rijk Amerikaans koppel doorheen de kunstcollectie van een alleenstaande vrouw in de Argentijnse hoofdstad. Daarbij komt er een schimmel vanop een schilderij van de niet zo bekende kunstenaar Alfred Dreux op haar af gegaloppeerd, die haar wel opvalt maar haar hart niet direct sneller doet slaan. Vijf jaar later vindt ze in het Museo del Arte Decorativo in dezelfde stad twee andere schilderijen van Dreux, waaronder die met een hert dat wordt opgejaagd en overmeesterd door jachthonden. “Het is een staand doek, waarop een meute honden een hert insluit; het gevecht tussen de dieren is samengebald onder aan het doek, en aan de bovenkant, waarvan ik zou zweren dat die later is toegevoegd om het werk aan te passen aan de hoge plafonds in de eetzaal, is een landschap te zien met een lichtblauwe hemel, onstuimige wolken en een boom van een onbestemde soort.” (p. 11)
Gainza stelt verder dat dit een vrij normaal schilderij is maar dat ze er toch speciaal door aangetrokken wordt, dat het haar nerveus maakt. Op dezelfde manier beschrijft ze voortdurend schilderijen die haar na aan het hart liggen.
In het tweede hoofdstukje en verder komen we meer en meer te weten over de schrijfster en haar leven, haar lievelingsschilder, Cándido López, die mee in de slag van Curupaity (1866, strijd tussen de alliantie van Brazilië, Argentinië en Uruguay enerzijds en Paraguay anderzijds) vocht en deze ook op het doek bracht, haar familiale toestand, het verhaal over haar broer en haar relatie tot hem, over haar moeder die niets weg kan gooien… Ze gebruikt anekdotes en feiten over heel wat bekende mensen, en weeft al deze verhalen en thema’s als een kunstwerk aan elkaar.
Op het eerste zicht blijkt dit kunstwerk nogal los in elkaar te zitten maar toch is er sprake van een bepaald patroon. Onbekommerd springt ze over van het ene naar het andere onderwerp en geeft en passant Pablo Picasso een sneer uit de pan. Andere kunstenaars die de revue passeren, zijn Toulouse Lautrec, die een zeer tragisch leven blijkt te hebben geleid; Henri ‘le douanier’ Rousseau, waarvan de oorlogsschilderijen door Picasso bestudeerd zouden zijn vooraleer hij zijn grote Guernica schilderde (ikzelf nam dit laatste kunstwerk in het museum Reina Sofia in ogenschouw trouwens); de Lets-Joodse Amerikaan Marcus Rothkowitz alias Rothko, Gustave Courbet en Augusto Schiavoni. Ook het leven van Domenikos Theotokopoulos oftewel El Greco die vooral religieuze schilderijen maakte, blijft niet onbesproken.
Dit is één van de weinige boeken die ik las over kunst en kunstgeschiedenis, en het enige waarin kunstwerken en kunstenaars, wat voor mij – toegegeven - eerder droge kost blijft, zo zijn gaan leven. Een kleine zwakte, van mij of van de schrijfster, is dat de korte verhalen ook weer snel vervliegen na lezing omdat ze zo versnipperd zijn.
De prachtige zinnen en de zelfreflectie doorheen haar boek tekenen de zonder-handschoenen-omfloerste directe schrijfstijl en maken wel dat je het zeker opnieuw wil lezen:
“Een rusteloze geest zijn, voelen hoe mijn lichaam zijn stoffelijke vorm verliest, vooral dat loodzware brein van me: me ontdoen van de driften die mijn gevangenis zijn, van het magma dat vierentwintig uur per dag uit mijn hart stroomt, veranderen in intermitterende energiegolven, grillige flikkeringen uit het hiernamaals… Afijn, stoppen met denken, dat lijkt me heerlijk.” (p. 160-161)
Aan het slot van het boek wordt ze persoonlijk harder getroffen dan ooit. Toch verliest ze haar neiging tot relativering er niet bij: Ze becommentarieert de toestand in de uren van een wachtzaal op zo’n humoristische wijze dat je niet anders kan dan glimlachen en met haar meeleven.
“En ik ben er ook achter gekomen dat de goede citeerder niet zelf hoeft na te denken.” (p. 185) Of jullie mij nu willen excuseren, dat ik niet veel meer zal citeren uit een boek? ;-)
Trijne Vermunt maakte trouwens een prachtige Nederlandse vertaling van dit boek en geeft de passie van Gainza uitstekend weer in een toegankelijke en beeldende taal.
In het eerste hoofdstukje ‘Het hert van Dreux’ vertelt ze bv over een rondleiding die ze geeft aan een rijk Amerikaans koppel doorheen de kunstcollectie van een alleenstaande vrouw in de Argentijnse hoofdstad. Daarbij komt er een schimmel vanop een schilderij van de niet zo bekende kunstenaar Alfred Dreux op haar af gegaloppeerd, die haar wel opvalt maar haar hart niet direct sneller doet slaan. Vijf jaar later vindt ze in het Museo del Arte Decorativo in dezelfde stad twee andere schilderijen van Dreux, waaronder die met een hert dat wordt opgejaagd en overmeesterd door jachthonden. “Het is een staand doek, waarop een meute honden een hert insluit; het gevecht tussen de dieren is samengebald onder aan het doek, en aan de bovenkant, waarvan ik zou zweren dat die later is toegevoegd om het werk aan te passen aan de hoge plafonds in de eetzaal, is een landschap te zien met een lichtblauwe hemel, onstuimige wolken en een boom van een onbestemde soort.” (p. 11)
Gainza stelt verder dat dit een vrij normaal schilderij is maar dat ze er toch speciaal door aangetrokken wordt, dat het haar nerveus maakt. Op dezelfde manier beschrijft ze voortdurend schilderijen die haar na aan het hart liggen.
In het tweede hoofdstukje en verder komen we meer en meer te weten over de schrijfster en haar leven, haar lievelingsschilder, Cándido López, die mee in de slag van Curupaity (1866, strijd tussen de alliantie van Brazilië, Argentinië en Uruguay enerzijds en Paraguay anderzijds) vocht en deze ook op het doek bracht, haar familiale toestand, het verhaal over haar broer en haar relatie tot hem, over haar moeder die niets weg kan gooien… Ze gebruikt anekdotes en feiten over heel wat bekende mensen, en weeft al deze verhalen en thema’s als een kunstwerk aan elkaar.
Op het eerste zicht blijkt dit kunstwerk nogal los in elkaar te zitten maar toch is er sprake van een bepaald patroon. Onbekommerd springt ze over van het ene naar het andere onderwerp en geeft en passant Pablo Picasso een sneer uit de pan. Andere kunstenaars die de revue passeren, zijn Toulouse Lautrec, die een zeer tragisch leven blijkt te hebben geleid; Henri ‘le douanier’ Rousseau, waarvan de oorlogsschilderijen door Picasso bestudeerd zouden zijn vooraleer hij zijn grote Guernica schilderde (ikzelf nam dit laatste kunstwerk in het museum Reina Sofia in ogenschouw trouwens); de Lets-Joodse Amerikaan Marcus Rothkowitz alias Rothko, Gustave Courbet en Augusto Schiavoni. Ook het leven van Domenikos Theotokopoulos oftewel El Greco die vooral religieuze schilderijen maakte, blijft niet onbesproken.
Dit is één van de weinige boeken die ik las over kunst en kunstgeschiedenis, en het enige waarin kunstwerken en kunstenaars, wat voor mij – toegegeven - eerder droge kost blijft, zo zijn gaan leven. Een kleine zwakte, van mij of van de schrijfster, is dat de korte verhalen ook weer snel vervliegen na lezing omdat ze zo versnipperd zijn.
De prachtige zinnen en de zelfreflectie doorheen haar boek tekenen de zonder-handschoenen-omfloerste directe schrijfstijl en maken wel dat je het zeker opnieuw wil lezen:
“Een rusteloze geest zijn, voelen hoe mijn lichaam zijn stoffelijke vorm verliest, vooral dat loodzware brein van me: me ontdoen van de driften die mijn gevangenis zijn, van het magma dat vierentwintig uur per dag uit mijn hart stroomt, veranderen in intermitterende energiegolven, grillige flikkeringen uit het hiernamaals… Afijn, stoppen met denken, dat lijkt me heerlijk.” (p. 160-161)
Aan het slot van het boek wordt ze persoonlijk harder getroffen dan ooit. Toch verliest ze haar neiging tot relativering er niet bij: Ze becommentarieert de toestand in de uren van een wachtzaal op zo’n humoristische wijze dat je niet anders kan dan glimlachen en met haar meeleven.
“En ik ben er ook achter gekomen dat de goede citeerder niet zelf hoeft na te denken.” (p. 185) Of jullie mij nu willen excuseren, dat ik niet veel meer zal citeren uit een boek? ;-)
Trijne Vermunt maakte trouwens een prachtige Nederlandse vertaling van dit boek en geeft de passie van Gainza uitstekend weer in een toegankelijke en beeldende taal.
1
Reageer op deze recensie