Lezersrecensie
Conquistador: ambitieuze SF met focus op posthumaan universum
Conquistador van Johan Klein Haneveld bevat 12 SF-verhalen die voor een groot deel (als niet allemaal) in hetzelfde universum spelen, waarin een groot deel van de mensheid vanaf het eerste verhaal de stap maakt richting onsterfelijkheid via (wat we voor het gemak maar even benoemen als) een upload van menselijk bewustzijn en persoonlijkheid naar een niet-organisch verstand.
Klein Haneveld schuwt niet om grote en brede streken neer te zetten. Tenminste de laatste vijf verhalen spelen in een tijd die miljarden jaren van nu ligt, waarin het universum aan het uitdoven is, of al vrijwel geheel is uitgedoofd, waarin Dysonbollen zonnen omvatten en ruimteschepen worden voortgedreven door gevangen neutronensterren en 15 lichtjaren lang kunnen zijn.
En dat is maar een kleine greep van hoe ver Klein Haneveld durft te gaan in zijn werk.
Zou ik dit boek aanraden? Ja, ja en waarschijnlijk niet.
Ja omdat Klein Haneveld momenteel de enige Nederlandse SF-schrijver is die zo consistent een SF-universum aan het uitwerken is, met een schaalgrootte die je zelfs in de Amerikaanse SF nauwelijks of niet tegenkomt.
Jazeker als je vrij nieuw bent in wat SF allemaal te bieden heeft, omdat Klein Haneveld na ‘De zelfmoordenaar’ laat zien dat hij strakke plots kan schrijven, duidelijk iets te vertellen heeft en wat mij betreft duidelijk iets nieuws heeft toegevoegd met deze bundel.
Waarschijnlijk niet, als je een ervaren en kritische lezer bent voor wie de uitwerking en de details van belang zijn. Ik denk dat vooral op het menselijke vak (in een post-menselijke wereld) teveel door de schrijver op de rem is getrapt.
Allereerst de positieve ervaringen. Zoals gezegd schuwt Klein Haneveld de grote gebaren niet. En dat is fijn en zelfs inspirerend. In de bundel wordt duidelijk verkend hoe een Type I (beschikking over alle energie die een planeet bereikt) en Type II beschaving (beschikking over alle energie van de zon zelf) eruit zou kunnen zien. Verhalen als ‘Conquistador’, ‘Afdaling’, ‘De klim’, ‘Aasgier’ en ‘De visser’ laten onder andere zien dat Klein Haneveld effectief kan schrijven; dat hij verhalen neer kan zetten met een heldere lijn, een solide plot en met SF-thema’s die bij deze tijd passen. Verder kun je in de verhalen zien dat Klein Haneveld een duidelijke en liefdevolle interesse heeft in de mogelijkheden van het menselijk leven na een enorme technologische sprong voorwaarts.
Het eerste verhaal is in mijn optiek het zwakste verhaal in de bundel. Het is erg schetsmatig geschreven en de ontdekking die de hoofdpersoon in de tweede helft van dat verhaal doet, komt meer over als: "er moest ook nog een twist in dit verhaal komen" dan een goed uitgewerkte conclusie.
Dat schetsmatige komt ook terug in ‘Afdaling’, ‘Niet meer vluchten’ en ‘De klim’. De handelingen en gebeurtenissen worden voor mijn smaak teveel van buitenaf beschreven en te weinig vanuit de personages zelf. Het belangrijkste gevolg voor mij is dat ik in die momenten het gevoel heb een verslag te lezen, geen verhaal.
De bundel heeft wat mij betreft een tweede zwakte. In vrijwel elk verhaal waarin de personages een virtueel leven hebben (o.a. ‘De zelfmoordenaar’, ‘De klim’, ‘Valstrik’, ‘De visser’ en ‘Het goede leven’) of kunstmatige zintuigen (‘Afdaling’) wordt wat mij betreft teveel een link gelegd met herkenbaarheid. Schade aan hardware wordt bijvoorbeeld direct gekoppeld aan verwondingen aan een gesimuleerd lichaam (o.a. ‘Aartsvijanden’ en in zekere zin ook ‘Valstrik’).
Mensen in kunstmatige lichamen halen gesimuleerd adem terwijl dat lichaam geen ademhaling nodig heeft (‘De zelfmoordenaar’). Ze leven –zelfs miljarden jaren van nu nog-- een landelijk leven dat behoorlijk begin 20e eeuws aandoet (‘Het goede leven’ en ‘De klim’) of waarin mid 20e eeuwse elementen voorkomen zoals een haardvuur en papieren boeken (‘Valstrik’). Het lijkt alsof Klein Haneveld bang is zijn publiek te verliezen zodra het te vreemd wordt, te anders.
En dit is in mijn optiek een stilistische zwakte. Alsof je kanonboten de haven in laat varen en vervolgens bang bent om een pistool af te schieten. Ik had als lezer veel liever gezien dat de schrijver helemaal los was gegaan.
Uiteraard is dit lastig materie. Want hoe beschrijf je personages die niet meer te maken hebben met de simpele dilemma’s waar wij mee spelen?
En daarmee komen we bij een van de thema’s die (volgens o.a. de achterflap) een rol speelt in deze bundel: “de zoektocht naar wat het betekent mens te zijn”.
Wordt daar binnen de 12 verhalen in deze bundel antwoord op gegeven? Of in ieder geval een specifiek licht? In mijn optiek te weinig. Lekker bij de openhaard zitten definieert niet wie of wat we zijn. Evenmin als onze ademhaling dat doet. Of ouderwetse (en zelfs oud-Griekse) omgevingen.
Ik worstel om de vinger op de juiste plek te leggen. En ik denk dat deze bundel in veel van de verhalen nog voor een groot deel een oefening is in vorm. “Hoe zet ik dit neer?” En dat wat ik mis, een grotere nadruk is op de inhoud: het diepere aftasten van basale menselijke instincten, emoties en drijfveren (lust, hebzucht, liefde, genegenheid, beschermingsdrang, haat, wraakzucht en vergeving bijvoorbeeld). Wat maakt ons mens, zelfs als we onze sterfelijkheid en onze lichamen ver achter ons laten?
Dit mag veel en veel meer gevoeld worden door de schrijver, denk ik, voordat de verhalen geschreven worden.
Als ik mijn punten/sterren op verschillende categorieën had kunnen geven, dan was dit mijn score geweest:
4 sterren voor de thematiek en de grootsheid van de werelden.
2,5 sterren voor de uitwerking.
Ik denk dat Klein Haneveld hele interessante verhalen kan gaan leveren, zodra hij zich veel meer durft te laten gaan. Dit is het soort SF waarin de schrijver zichzelf op cruciale punten tegenhoudt. Is het angst om zijn publiek te verliezen, zodra personages niet meer herkenbaar deze- en vorige-eeuws zijn? Geen idee. Maar ik hoop dat hij die rem lekker los gaat laten en dat hij die kanonnen lekker gaat laten knallen in zijn volgende werken.
De thematiek die Klein Haneveld hier gekozen heeft is nog lang niet uitgeput. En ook de tijdslijn heeft nog voldoende gaten om invulling aan te geven.
Klein Haneveld schuwt niet om grote en brede streken neer te zetten. Tenminste de laatste vijf verhalen spelen in een tijd die miljarden jaren van nu ligt, waarin het universum aan het uitdoven is, of al vrijwel geheel is uitgedoofd, waarin Dysonbollen zonnen omvatten en ruimteschepen worden voortgedreven door gevangen neutronensterren en 15 lichtjaren lang kunnen zijn.
En dat is maar een kleine greep van hoe ver Klein Haneveld durft te gaan in zijn werk.
Zou ik dit boek aanraden? Ja, ja en waarschijnlijk niet.
Ja omdat Klein Haneveld momenteel de enige Nederlandse SF-schrijver is die zo consistent een SF-universum aan het uitwerken is, met een schaalgrootte die je zelfs in de Amerikaanse SF nauwelijks of niet tegenkomt.
Jazeker als je vrij nieuw bent in wat SF allemaal te bieden heeft, omdat Klein Haneveld na ‘De zelfmoordenaar’ laat zien dat hij strakke plots kan schrijven, duidelijk iets te vertellen heeft en wat mij betreft duidelijk iets nieuws heeft toegevoegd met deze bundel.
Waarschijnlijk niet, als je een ervaren en kritische lezer bent voor wie de uitwerking en de details van belang zijn. Ik denk dat vooral op het menselijke vak (in een post-menselijke wereld) teveel door de schrijver op de rem is getrapt.
Allereerst de positieve ervaringen. Zoals gezegd schuwt Klein Haneveld de grote gebaren niet. En dat is fijn en zelfs inspirerend. In de bundel wordt duidelijk verkend hoe een Type I (beschikking over alle energie die een planeet bereikt) en Type II beschaving (beschikking over alle energie van de zon zelf) eruit zou kunnen zien. Verhalen als ‘Conquistador’, ‘Afdaling’, ‘De klim’, ‘Aasgier’ en ‘De visser’ laten onder andere zien dat Klein Haneveld effectief kan schrijven; dat hij verhalen neer kan zetten met een heldere lijn, een solide plot en met SF-thema’s die bij deze tijd passen. Verder kun je in de verhalen zien dat Klein Haneveld een duidelijke en liefdevolle interesse heeft in de mogelijkheden van het menselijk leven na een enorme technologische sprong voorwaarts.
Het eerste verhaal is in mijn optiek het zwakste verhaal in de bundel. Het is erg schetsmatig geschreven en de ontdekking die de hoofdpersoon in de tweede helft van dat verhaal doet, komt meer over als: "er moest ook nog een twist in dit verhaal komen" dan een goed uitgewerkte conclusie.
Dat schetsmatige komt ook terug in ‘Afdaling’, ‘Niet meer vluchten’ en ‘De klim’. De handelingen en gebeurtenissen worden voor mijn smaak teveel van buitenaf beschreven en te weinig vanuit de personages zelf. Het belangrijkste gevolg voor mij is dat ik in die momenten het gevoel heb een verslag te lezen, geen verhaal.
De bundel heeft wat mij betreft een tweede zwakte. In vrijwel elk verhaal waarin de personages een virtueel leven hebben (o.a. ‘De zelfmoordenaar’, ‘De klim’, ‘Valstrik’, ‘De visser’ en ‘Het goede leven’) of kunstmatige zintuigen (‘Afdaling’) wordt wat mij betreft teveel een link gelegd met herkenbaarheid. Schade aan hardware wordt bijvoorbeeld direct gekoppeld aan verwondingen aan een gesimuleerd lichaam (o.a. ‘Aartsvijanden’ en in zekere zin ook ‘Valstrik’).
Mensen in kunstmatige lichamen halen gesimuleerd adem terwijl dat lichaam geen ademhaling nodig heeft (‘De zelfmoordenaar’). Ze leven –zelfs miljarden jaren van nu nog-- een landelijk leven dat behoorlijk begin 20e eeuws aandoet (‘Het goede leven’ en ‘De klim’) of waarin mid 20e eeuwse elementen voorkomen zoals een haardvuur en papieren boeken (‘Valstrik’). Het lijkt alsof Klein Haneveld bang is zijn publiek te verliezen zodra het te vreemd wordt, te anders.
En dit is in mijn optiek een stilistische zwakte. Alsof je kanonboten de haven in laat varen en vervolgens bang bent om een pistool af te schieten. Ik had als lezer veel liever gezien dat de schrijver helemaal los was gegaan.
Uiteraard is dit lastig materie. Want hoe beschrijf je personages die niet meer te maken hebben met de simpele dilemma’s waar wij mee spelen?
En daarmee komen we bij een van de thema’s die (volgens o.a. de achterflap) een rol speelt in deze bundel: “de zoektocht naar wat het betekent mens te zijn”.
Wordt daar binnen de 12 verhalen in deze bundel antwoord op gegeven? Of in ieder geval een specifiek licht? In mijn optiek te weinig. Lekker bij de openhaard zitten definieert niet wie of wat we zijn. Evenmin als onze ademhaling dat doet. Of ouderwetse (en zelfs oud-Griekse) omgevingen.
Ik worstel om de vinger op de juiste plek te leggen. En ik denk dat deze bundel in veel van de verhalen nog voor een groot deel een oefening is in vorm. “Hoe zet ik dit neer?” En dat wat ik mis, een grotere nadruk is op de inhoud: het diepere aftasten van basale menselijke instincten, emoties en drijfveren (lust, hebzucht, liefde, genegenheid, beschermingsdrang, haat, wraakzucht en vergeving bijvoorbeeld). Wat maakt ons mens, zelfs als we onze sterfelijkheid en onze lichamen ver achter ons laten?
Dit mag veel en veel meer gevoeld worden door de schrijver, denk ik, voordat de verhalen geschreven worden.
Als ik mijn punten/sterren op verschillende categorieën had kunnen geven, dan was dit mijn score geweest:
4 sterren voor de thematiek en de grootsheid van de werelden.
2,5 sterren voor de uitwerking.
Ik denk dat Klein Haneveld hele interessante verhalen kan gaan leveren, zodra hij zich veel meer durft te laten gaan. Dit is het soort SF waarin de schrijver zichzelf op cruciale punten tegenhoudt. Is het angst om zijn publiek te verliezen, zodra personages niet meer herkenbaar deze- en vorige-eeuws zijn? Geen idee. Maar ik hoop dat hij die rem lekker los gaat laten en dat hij die kanonnen lekker gaat laten knallen in zijn volgende werken.
De thematiek die Klein Haneveld hier gekozen heeft is nog lang niet uitgeput. En ook de tijdslijn heeft nog voldoende gaten om invulling aan te geven.
3
Reageer op deze recensie