Dramatische en gevoelige reflectie over onsterfelijkheid
Katrijn Van Bouwel (1981) is in Vlaanderen geen onbekende. Ze is een actieve en populaire twitteraar, schrijft columns en is ook gekend van improvisatie- en komedie-optredens. Wat in de verscheidenheid van haar activiteiten steeds opvalt is haar prettig gestoorde humor en speelse sensualiteit. Wie verwacht om deze aspecten in haar debuut terug te vinden, zal niet teleurgesteld worden. De muze en het meisje is echter veel meer dan dat. Van Bouwel toont vooral een melancholische en filosofische kant van zichzelf, die de lezer behalve een glimlach, ook een brok in de keel en veel discussievoer bezorgt.
Het hoofdpersonage Mila is zestien wanneer ze voor Venus van Urbino komt te staan. Meer nog dan door het schilderij is ze gefascineerd door de reacties van de museumbezoekers en de manier waarop Venus in het middelpunt van de belangstelling staat. Voor Mila is Venus van Urbino niet louter een geschilderde vrouw, het is een rolmodel én toekomstdroom: “Hoe was zij erin geslaagd een schilder zo te betoveren dat hij al zijn talenten aan haar wijdde? Opeens wist ik het. Ik zou aan mezelf schaven tot iemand in mij de perfectie herkende en wist: dit moet bewaard blijven.” Het ultieme doel is om een schilder aan de haak te slaan, maar als het echt moet is Mila bereid om genoegen te nemen met een beeldhouwer of zelfs een schrijver. Die relatie ziet ze puur in functie van haar levensdoel: “Hij hoefde me niet per se graag te zien. Gewoon zien was genoeg”. Alles is beter dan roemloos ten onder gaan na een weinig opzienbarend leven.
Ondanks haar 'met kohl en weltschmerz getooide ogen' vangt ze keer op keer bot in de kunstenaarscafés die ze systematisch bezoekt. Daarom besluit ze aan de slag te gaan als naaktmodel in de kunstacademie. De roem is ver te zoeken, haar dagen bestaan uit pijnlijke spieren, koude ateliers en ogen die haar eerder zien als een 'fruitschaal voor gevorderden' dan als muze. Hoewel haar familie ervan overtuigd is dat ze richtingloos aanmoddert, weet Mila perfect waar ze naar streeft en wijkt ze geen millimeter van haar vooropgezette pad af. Wanneer ze uiteindelijk haar kunstenaar vindt, wordt ze alsnog verplicht om zelf een zinvolle invulling aan haar toekomst te geven.
Net als haar hoofdpersonage heeft Van Bouwel niet alleen scherp voor ogen wat ze wil, maar ook hoe. Het verhaal is zorgvuldig gestileerd volgens de vier seizoenen, en korte hoofdstukken geven de verschillende aspecten van Mila’s heden en verleden weer. Ook de cover – die vervolgd wordt op de eerste pagina van het boek – sluit naadloos aan bij het verhaal. Daarnaast is Van Bouwel een woordenkunstenaar die regelmatig verrast met mooie vondsten en poëtische vergelijkingen: ”Je bent duizend pluisbloemen, en er hoeft maar een zuchtje wind te waaien, of mijn hoofd dwarrelt vol met jou. Dus dit is gemis. Hoe je er nog méér bent, sinds je er niet meer bent.” Ze schetst op een overtuigende manier het spanningsveld tussen het normale leven van elke dag en de dromen die gekoesterd en nagestreefd worden. Het dagdagelijkse brengt de lezer dicht bij wat verteld wordt, maar door die herkenbaarheid zijn de dialogen en gedachten niet altijd even origineel. Bovendien gaat de plot meermaals verloren in theatrale omschrijvingen wanneer te veel clichés het verhaal binnensluipen. Desondanks is De muze en het meisje een veelbelovend debuut dat de lezer laat nadenken over niet-alledaagse thema’s. Een aanrader én smaakmaker voor haar volgende romans.
Reageer op deze recensie