Lezersrecensie
Afdaling naar de diepste regionen van het mens-zijn in 40 dagen
Het boek met zijn raadselachtige cover ligt dichtgeslagen en laat me min of meer geplet achter vanwege het krachtige verhaal dat autobiografisch lijkt maar het niet is! Er zijn twee feiten, aldus de flaptekst:
‘Feit: een jonge vrouw trouwt met haar jeugdliefde.
Feit: niet veel later, in het holst van de nacht, loopt ze bij hem weg.
Ze neemt alleen haar dagboeken mee.
Die vrouw ben ik. Die nacht is nu. Alles ervoor en erna een verhaal.’
Maar probeer feit en fictie maar eens te scheiden tijdens het lezen, de lezer wordt het verhaal ingetrokken en slingert heen en weer tussen Bregje en Luc, haar jeugdliefde en man. Om het nog wat complexer te maken - niet dat het een opgave is - komt er van alles tussendoor: jeugdherinneringen, een ander boekje ‘De Welp’ dat in stukjes gepresenteerd wordt en er is verschil in typografie, cursieve passages markeren gedeeltes uit een van de dagboeken.
Bregje loopt hartje winter het huis uit met haar tas vol dagboeken, een tandenborstel, telefoon en pinpas. Zonder vast plan doolt ze door Brussel van slaapplaats naar slaapplaats en krijgt het verleden vorm door haar herinneringen. Niet alleen de relatie met Luc, ook heel vroege jeugdherinneringen die ze deels zelf nog kan oproepen en uit plakboeken die haar ouders maakten voor de kinderen. Het meisje lijkt oneindig liefdevol en begripvol opgegroeid te zijn, een passage die dat prachtig illustreert is wanneer er voor haar een echt panterpak gemaakt wordt, waarmee ze met haar vader – verkleed als beer – speelt:
‘Mijn vader beschildert het uitgeharde masker met gevlekte vacht. Op het pak moet ik langer wachten. Bijna een week lang hoor ik, als ik ’s nachts naar de wc ga, het zoemen van de naaimachine. Maar dan is het klaar en geweldig. Het heeft een capuchon met oortjes en een goed gevulde staart. Vooral dat laatste maakt me van top tot teen een panter. Als ik me beweeg voel ik het gewicht van de staart trekken aan de stof die over mijn onderrug en billen spant. Al snel ben ik ervan overtuigd dat ik het voel wanneer er iemand in de staart knijpt die direct uit mijn ruggengraat groeit.’ (2018-96, dit verhaal komt uit De Welp)
Bregjes jeugd speelt een rol in de relatie met Luc, er is duidelijk een verschil in sociaal-culturele achtergrond. In het begin is dat nog niet te merken, maar het wordt op een gegeven moment toch een punt van irritatie. Bregje is schrijfster en Luc leest haar debuutroman niet uit, er is elke keer weer een andere smoes waarom hij niet verder komt dan pagina 30. Al die irritaties komen bij elkaar wanneer Luc ook nog eens bijzonder jaloers wordt wanneer hij haar dagboeken stiekem leest en pats, dat was de druppel…
Wat maakt deze roman zo ontzettend indringend mooi? Eerst dacht ik dat het de kwetsbaarheid was waarmee de hoofdpersoon zich opstelt, tenslotte schrijft ze over heel intieme dingen die zij en Luc delen. Maar het is fictie, dus het moet iets anders zijn. Misschien is het wel het contrast waarmee ze het hoofdpersonage beschrijft, aan de ene kant het broze, kwetsbare, naakte wezen (zoals op de omslag staat) en aan de andere kant de stoere vrouw met het korte haar die haar ‘vrouwtje’ staat in het panterpak en later aan de klimwand? Zijn het haar verhalen over de oudheid, zoals zij zo mooi vertelt over verdwenen steden in Italië wanneer Luc en zij op vakantie zijn? Zijn het de verwijzingen naar de oudheid? De periode van 40 dagen waarbinnen ze deze roman opbouwt is vast niet toevallig gekozen, denk aan rampspoed zoals de zondvloed, de exodus en de 40 dagen van Elia, maar ook een periode die nodig is ter bezinning, een overgangstijd. De 40 dagen van Bregje kunnen misschien ook zo beschouwd worden, een bezinning, misschien zelfs een loutering....
Aan de goedwillendheid van de twee geliefden ligt het niet, ze doen hun best.
‘Het is moeilijk om de maanden rond ons huwelijk te laten passeren bij het licht van het zoveelste vreemde nachtlampje en iets anders te zien dan het einde dat zijn schaduw achteruit werpt. En toch was de waarheid over deze maanden hoopvol, en hoopvol zou de vertelling moeten zijn.
We zochten voor onze huwelijksreis zonder enige ironie een hotel op de meest romantische plek die we konden bedenken; zonder bitterheid gingen we oesters eten en spumante drinken in Venetië. Zonder duisternis liepen we ’s avonds in onze mooiste kleren over de bruggetjes, dronken te veel, keken naar de verzonken sterren die als vlugge witte visjes vlak onder het wateroppervlak leken te spartelen. Zoete scènes zonder asterisk van doem. Die is pas later toegevoegd.’ (2018-287)
Het boek maakt op mij grote indruk. Ik vind het een 'doorleesboek', je hoeft het niet regelmatig even weg te leggen omdat het zwaar is. Gewoon doorlezen en meeleven met Bregje of Luc, dat maakt niet uit. Het motto is erg opvallend, ik was het ergens anders ook al tegengekomen, het is een citaat uit: ‘Uit de taal van een verliefde’ van Roland Barthes
‘Ik kan wel jouw naam op mijn werk zetten, het is toch voor ‘hen’ geschreven (de anderen, de lezers). … Wanneer ik schrijf moet ik buigen voor het volgende feit (en dit is voor mij hartverscheurend): het schrijven kent geen enkele welwillendheid, hoogstens een terreur: ze verstikt de ander, die er helemaal geen geschenk in kan vinden, maar wel een bevestiging van overheersing, van macht, wellust, eenzaamheid. Vandaar de wrede tegenstrijdigheid van de opdracht: ik wil jou koste wat kost geven wat jou verstikt.’
en dit deed me denken aan een citaat van Carson McCullers in 'De Ballade van het treurige café'.
‘Kortom, het is een feit dat velen diep in hun hart de staat van beminde ondraaglijk vinden. De beminde vreest en haat de minnaar en daar is alle reden voor. Want de minnaar is er steeds op uit zijn beminde met huid en haar te bezitten. De minnaar eist iedere mogelijke relatie met de beminde op, ook al bezorgt deze ervaring hem alleen maar verdriet.’ (1983-33)
Nog één ding, de proloog is ook zo sprekend, het gaat over de mythen en het lot van hen die achterom kijken… heel mooi gevonden.
‘Feit: een jonge vrouw trouwt met haar jeugdliefde.
Feit: niet veel later, in het holst van de nacht, loopt ze bij hem weg.
Ze neemt alleen haar dagboeken mee.
Die vrouw ben ik. Die nacht is nu. Alles ervoor en erna een verhaal.’
Maar probeer feit en fictie maar eens te scheiden tijdens het lezen, de lezer wordt het verhaal ingetrokken en slingert heen en weer tussen Bregje en Luc, haar jeugdliefde en man. Om het nog wat complexer te maken - niet dat het een opgave is - komt er van alles tussendoor: jeugdherinneringen, een ander boekje ‘De Welp’ dat in stukjes gepresenteerd wordt en er is verschil in typografie, cursieve passages markeren gedeeltes uit een van de dagboeken.
Bregje loopt hartje winter het huis uit met haar tas vol dagboeken, een tandenborstel, telefoon en pinpas. Zonder vast plan doolt ze door Brussel van slaapplaats naar slaapplaats en krijgt het verleden vorm door haar herinneringen. Niet alleen de relatie met Luc, ook heel vroege jeugdherinneringen die ze deels zelf nog kan oproepen en uit plakboeken die haar ouders maakten voor de kinderen. Het meisje lijkt oneindig liefdevol en begripvol opgegroeid te zijn, een passage die dat prachtig illustreert is wanneer er voor haar een echt panterpak gemaakt wordt, waarmee ze met haar vader – verkleed als beer – speelt:
‘Mijn vader beschildert het uitgeharde masker met gevlekte vacht. Op het pak moet ik langer wachten. Bijna een week lang hoor ik, als ik ’s nachts naar de wc ga, het zoemen van de naaimachine. Maar dan is het klaar en geweldig. Het heeft een capuchon met oortjes en een goed gevulde staart. Vooral dat laatste maakt me van top tot teen een panter. Als ik me beweeg voel ik het gewicht van de staart trekken aan de stof die over mijn onderrug en billen spant. Al snel ben ik ervan overtuigd dat ik het voel wanneer er iemand in de staart knijpt die direct uit mijn ruggengraat groeit.’ (2018-96, dit verhaal komt uit De Welp)
Bregjes jeugd speelt een rol in de relatie met Luc, er is duidelijk een verschil in sociaal-culturele achtergrond. In het begin is dat nog niet te merken, maar het wordt op een gegeven moment toch een punt van irritatie. Bregje is schrijfster en Luc leest haar debuutroman niet uit, er is elke keer weer een andere smoes waarom hij niet verder komt dan pagina 30. Al die irritaties komen bij elkaar wanneer Luc ook nog eens bijzonder jaloers wordt wanneer hij haar dagboeken stiekem leest en pats, dat was de druppel…
Wat maakt deze roman zo ontzettend indringend mooi? Eerst dacht ik dat het de kwetsbaarheid was waarmee de hoofdpersoon zich opstelt, tenslotte schrijft ze over heel intieme dingen die zij en Luc delen. Maar het is fictie, dus het moet iets anders zijn. Misschien is het wel het contrast waarmee ze het hoofdpersonage beschrijft, aan de ene kant het broze, kwetsbare, naakte wezen (zoals op de omslag staat) en aan de andere kant de stoere vrouw met het korte haar die haar ‘vrouwtje’ staat in het panterpak en later aan de klimwand? Zijn het haar verhalen over de oudheid, zoals zij zo mooi vertelt over verdwenen steden in Italië wanneer Luc en zij op vakantie zijn? Zijn het de verwijzingen naar de oudheid? De periode van 40 dagen waarbinnen ze deze roman opbouwt is vast niet toevallig gekozen, denk aan rampspoed zoals de zondvloed, de exodus en de 40 dagen van Elia, maar ook een periode die nodig is ter bezinning, een overgangstijd. De 40 dagen van Bregje kunnen misschien ook zo beschouwd worden, een bezinning, misschien zelfs een loutering....
Aan de goedwillendheid van de twee geliefden ligt het niet, ze doen hun best.
‘Het is moeilijk om de maanden rond ons huwelijk te laten passeren bij het licht van het zoveelste vreemde nachtlampje en iets anders te zien dan het einde dat zijn schaduw achteruit werpt. En toch was de waarheid over deze maanden hoopvol, en hoopvol zou de vertelling moeten zijn.
We zochten voor onze huwelijksreis zonder enige ironie een hotel op de meest romantische plek die we konden bedenken; zonder bitterheid gingen we oesters eten en spumante drinken in Venetië. Zonder duisternis liepen we ’s avonds in onze mooiste kleren over de bruggetjes, dronken te veel, keken naar de verzonken sterren die als vlugge witte visjes vlak onder het wateroppervlak leken te spartelen. Zoete scènes zonder asterisk van doem. Die is pas later toegevoegd.’ (2018-287)
Het boek maakt op mij grote indruk. Ik vind het een 'doorleesboek', je hoeft het niet regelmatig even weg te leggen omdat het zwaar is. Gewoon doorlezen en meeleven met Bregje of Luc, dat maakt niet uit. Het motto is erg opvallend, ik was het ergens anders ook al tegengekomen, het is een citaat uit: ‘Uit de taal van een verliefde’ van Roland Barthes
‘Ik kan wel jouw naam op mijn werk zetten, het is toch voor ‘hen’ geschreven (de anderen, de lezers). … Wanneer ik schrijf moet ik buigen voor het volgende feit (en dit is voor mij hartverscheurend): het schrijven kent geen enkele welwillendheid, hoogstens een terreur: ze verstikt de ander, die er helemaal geen geschenk in kan vinden, maar wel een bevestiging van overheersing, van macht, wellust, eenzaamheid. Vandaar de wrede tegenstrijdigheid van de opdracht: ik wil jou koste wat kost geven wat jou verstikt.’
en dit deed me denken aan een citaat van Carson McCullers in 'De Ballade van het treurige café'.
‘Kortom, het is een feit dat velen diep in hun hart de staat van beminde ondraaglijk vinden. De beminde vreest en haat de minnaar en daar is alle reden voor. Want de minnaar is er steeds op uit zijn beminde met huid en haar te bezitten. De minnaar eist iedere mogelijke relatie met de beminde op, ook al bezorgt deze ervaring hem alleen maar verdriet.’ (1983-33)
Nog één ding, de proloog is ook zo sprekend, het gaat over de mythen en het lot van hen die achterom kijken… heel mooi gevonden.
1
Reageer op deze recensie