Deep undercover #5
Een boek uitkiezen is iets heel persoonlijks. Meestal kies je een boek aan de hand van de kaft, de flaptekst en door het lezen van de eerste bladzijde. In de Cover ups laten we jullie kennismaken met boeken door het plaatsen van alleen de kaft, in de Undercovers kun je boeken kiezen op basis van de flaptekst en nu is het tijd voor de derde optie: we duiken de boeken in!
Op deze kille grijze donderdag laten we je kennismaken met drie leuke kandidaten.
Wij stellen graag uit de categorie sf/fantasy aan jullie voor:
Boek 1: De droom glipte de morgen van zijn leven binnen als een onverwachte windvlaag. Zijn moeder, Ilyce, verscheen aan de rand van zijn bewustzijn met afgewend gelaat. De plek was dreigend. Hoog oprijzende torens en bizarre stenen wierpen lange slagschaduwen over een verlaten vlakte. Het breiwerk van eeuwige wolken ontbrak. Leegte en stilte heersten en het was er onvoorstelbaar koud.
'Ilyce waar ben ik?' Zijn kinderstem trilde. Zij wierp een blik in zijn richting. Haar bleekheid was schokkend, bijna doorschijnend. Haar stem was schor. Wat ze zei kwam in gefluisterde betekenissen, gevangen in een vreemde taal. Niettemin verstond hij woorden die als rotsblokken op hem toerolden.
'Beloof me dat je deze wereld straks zult verlaten, Jyll. Je hoort hier niet.'
Zijn lichaam was verstijfd door kille messen die diep in zijn botten drongen. Zijn lippen bewogen ongecontroleerd, maar er kwam geen geluid.
'Onze voorouders droegen het noodlot met zich mee vanaf het ogenblik dat zij op Aidèn verschenen,' ging haar gefluister voort, alsof ze vlak naast hem stond.'De verwekkers van ons geslacht worstelden met een oude schaduw, die hen keer op keer belaagde. Steeds in een andere gedaante. Vaak was hij machtig en leek hij voorbestemd om de heerschappij over deze wereld over te nemen. Maar er waren ook tijden dat zijn aanwezigheid een schim was aan een verre horizon.
Er viel een stilte die aanvoelde als een diepe zucht. Met een onverwachte beweging schoot Ilyce's hoofd omhoog. Haar woorden werden scherper:
'De aanbidders van dat kwaad zullen je najagen. Jouw bloed is als het water dat zich als een horde prings van de hoogten stort. Je bent van deze wereld. Je ziel is als de baraxboom die vele passen diep in Doornland grijpt. Toen ik van je droomde terwijl ik je in me droeg omspande je geest duizenden passen. De mensen kenden je geheime naam en spraken vol ontzag over je daden. Ze noemden je Vredebrenger'. Overal waar je verscheen neeg men vol ontzag het hoofd.
Dat was één wereld.
In de andere zag ik slechts duisternis en leegte als de koepel boven ons. De aarde was bedekt met purper en zwart. Het licht was verdrongen door altijddurende schemer. Op een slagveld dat tot aan de einder reikte was lijk op lijk gestapeld. De schaduw kwam, geflankeerd door groteske vazallen. Zijn oogloze gelaat deed de doden sidderen. Een kreet, waarin een veelheid van jankende stemmen zich had verzameld, verbrijzelde de stilte. De verwekker van de schaduw herrees uit de as van Souminu Sovoch. De berg Ogron Mod spleet met donderend geraas in tweeën en zijn zwarte ziel reformeerde in de rookflarden die eruit oprezen.'
Opnieuw het diepe zuchten. Ze zocht de ogen van haar zoon. De bleke mist brak. Een mededogen, dat voor een ogenblik alle kilheid deed smelten, spiegelde in haar poelen als een meer van verstilling, omzoomd door silhouetten van bomen. Haar ogen en de droomwereld versmolten. De vlakte lichtte op. Stralen braken door de koepel heen en wierpen draden van filigrein naar de aarde. Ilyce zuchtte. De tere randen van haar ogen werden vochtig.
Haar stem was nu weer schor en zacht:
'De keuze tussen deze werelden ligt verborgen in jouw ziel.
Boek 2: De ruiter merkte niet dat de grond omhoog begon te lopen. Het was zelfs de vraag of dat tot het paard doordrong. Het stapte volkomen in trance over de zompige bodem, waarin de hoeven stap na trage stap wegzakten, met achterlating van evenzovele dichttrekkende poelen. Al vele dagen lang had het dier zich op deze wijze voortbewogen, aanvankelijk voortgedreven door niet-aflatende aansporingen van zijn opgejaagde meester. Gaandeweg echter bleek de aandacht van de ruiter voor zijn dier te verflauwen. De mist boven de heidevelden en moerasvlakten van deze streek moest welhaast van magische oorsprong zijn. En de grijze substantie scheen mens en dier in zijn ban te houden; elke uitbundigheid of opluchting, iedere vrees te polijsten tot een monochrome sfeer waarin zelfs honger en dorst geen rol van betekenis meer speelden.
De gedachtenwereld van de ruiter bezat de hoedanigheid van een droom. Een verwarde droom, als in een onophoudelijke roes. Wellicht zag zijn geestesoog dorpen en steden, ontvolkt misschien, maar eens in lang vervlogen tijden bewoond door vreemde volkeren; proefde zijn geestesmond de herinnering aan voedzame spijzen en dranken die honger en dood op een afstand hielden. Wellicht ook sliep hij in het zadel, beschut in zijn bruine mantel, de spieren van rug en ledematen verstijfd door het lange zitten in dezelfde houding, zodat hij niet uit het zadel viel; zijn vrije hand niet verslapte rond zijn buidel van beverleer. Het paard stapte voort zonder te rusten, zonder aarzeling en kennelijk ook zonder vermoeidheid, hoewel het hoofd omlaag hing en de bewegingen schokkerig waren als deelde het in de hallucinaties van zijn meester. Zelfs de herinnering aan een woeste vlucht voor snuivende en dampende achtervolgers leek door de mist uitgewist.
De grond begon te stijgen, maar veranderde niet van samenstelling. Ook de hellingen bleken bedekt met veen, heide en taaie grassen, even nat en moerassig als de vlakte van de afgelopen dagen.
Geleidelijk aan begon de lucht te verkillen terwijl paard en ruiter zich voortbewogen, volkomen in trance, naar waar de kern van de wolken boven de bergen hing. De wind wakkerde aan en bracht ijskristallen met zich mee, die in het grove weefsel van de mantel doordrongen. De man merkte het niet. Hij voelde geen kou, ook niet toen de rijp zijn wenkbrauwen omhulde en de adem van zijn paard in glinsterende deeltjes bevroor. Hij was het punt gepasseerd waarop vermoeidheid, honger en ontbering ooit nog een rol spelen.
Hij was veilig en had niets meer te duchten van zijn achtervolgers.
Boek 3: Grauwe rookwolken hingen als een lijkwade boven de smeulende resten van de stad. De meeste branden waren inmiddels geblust. De overlevenden van het oorlogsgeweld, voor het merendeel vrouwen en kinderen, schuifelden tussen de zwartgeblakerde resten door van wat ooit hun thuis was geweest. Vertwijfeld zochten ze of er nog iets van hun bezittingen gespaard was gebleven. De meeste mannen waren weggevoerd of lagen op de plek waar ze waren gevallen, soms onherkenbaar verminkt.
De littekens van de strijd waren overal zichtbaar, vooral in de omgeving van de grote tempel in het midden van de stad. Het plein rond de tempel was bedekt met een laagje as vermengd met bloed. De gieren die boven het plein cirkelden, hadden keus te over.
Vanaf een heuveltop in de buurt sloeg een soldaat het schouwspel gade. Hij droeg een zilverkleurig borstkuras en een helm met neusbeschermer. Beiden hadden hun glans al jaren geleden verloren. Hij leunde op een lange speer en tuurde met doffe blik naar het slagveld. Gedachteloos wreef hij met zijn pantserhandschoen langs de punt van zijn wapen, langs roestbruine bloedvlekken. Voor zijn geestesoog zag hij het tempelplein van Grova zoals het er gisteren uit had gezien. De herinnering bezorgde hem rillingen. Vanuit het zadel van zijn rijdier had hij gruwelijk huisgehouden onder de stedelingen. Als lansier in de koninklijke garde was hij medeverantwoordelijk voor het bloedbad dat hier in naam van de Heilige Oorlog was aangericht.
De doek die zijn neus en mond afdekte, kon de rook en de stank nauwelijks weren. Hij keek over zijn schouder, alsof hij zich ervan wilde vergewissen dat het legerkamp in het dal achter hem er nog steeds was. Niet dat de aanblik van het kamp zo opbeurend was, maar hij wilde bevestigd zien dat hij niet alleen was. De lange rijen tenten in het dal waren door de asregens grauw gekleurd en leken in niets op het witte tentenkamp van enkele dagen geleden. Ook de trots van de koninklijke garde had een forse deuk opgelopen.
Tussen de tenten schuifelden de overlevenden van het derde regiment van de garde van koning Varig van Carolia. In de grote tenten aan het eind van het kamp spanden de heelmeesters, bijgestaan door priesters, zich tot het uiterste in zo veel mogelijk gewonden voor erger te behoeden.
De wachtpost had geluk gehad. Hij leefde nog. Zijn gezin, achtergebleven in de hoofdstad Tulda, zou hem niet hoeven missen. De aanhangers van de cultus van Cataris waren beslissend verslagen. Hun leider, Zabatha, de onheilsprofeet, was eindelijk gevangengenomen.
Opeens was hij weer alert, scherp. Vanuit een ooghoek ving hij een beweging op. Uit de schaduw van de gehavende Zuidpoort maakte zich een ruiter los. In galop stoof hij in de richting van het legerkamp. Het smetteloze wit van zijn mantel gaf aan dat hij tot de priesterorde van Viguru behoorde. De mantel viel ongewoon ruim, alsof de ruiter een bochel had. De wachtpost haalde zijn schouders op. Van een enkele priester was geen gevaar te duchten.
Zou je één van deze drie boeken willen lezen op basis van alleen de eerste alinea of zelfs enkel de eerste zin? Naar welk boek zou jouw voorkeur uitgaan en waarom? Laat het ons in de reacties weten.