Stel een vraag aan Vincent van Warmerdam
Jullie vragen zijn beantwoord door Vincent van Warmerdam.
Vincent van Warmerdam (Haarlem, 1956) is gitarist, componist en theatermaker. In de vroege jaren zeventig sluit hij zich, samen met zijn oudere broers Alex en Marc, aan bij Hauser Orkater, waarmee zij vroeg en ongekend succes kennen (later voortgezet in De Mexicaanse Hond en Orkater). Daar ontwikkelt hij zich met name als gelauwerd componist van theater- en filmmuziek. Hij schreef de muziek voor een groot aantal films, waaronder die van zijn broer Alex van Warmerdam. Hij is meerdere keren genomineerd voor het Gouden Kalf, een prijs die hij ook één keer in de wacht sleepte.
© Foto: Marte Visser
Stel een vraag
Heb jij een leuke vraag naar aanleiding van deze leesclub en het lezen van De plectrumfabriek? Laat hem dan onder dit artikel achter. Vermijd spoilers, want dit topic wordt ook bezocht door deelnemers die nog aan het lezen zijn. De vragen worden op 26 oktober naar de auteur doorgemaild.
Een persoonlijke boodschap van Vincent van Warmerdam aan de leesclublezers:
Beste Lezers,
Allereerst hartelijk dank voor het lezen van de Plectrumfabriek. Ik hoop dat u er enig plezier aan heeft mogen beleven. Ik zou eerst in het algemeen een paar dingen willen zeggen alvorens antwoord te geven op de specifieke vragen.
De eerste impuls voor De plectrumfabriek bestond uit een aantal beelden voor een film waarvan ik eigenlijk meteen al wist dat die nooit gemaakt zou worden. Dat grondidee omschreef ik als volgt: 'Plattegrond van een theater: iedere ruimte van het theater waar ik ooit boven woonde heeft een verhaal dat verbonden is met mijn jeugd'. Dat grondidee schemert nog steeds door in het boek. Ik rommelde al eerder met verhalen, vaak ook als het begin van een film- of theaterfantasie, sommigen daarvan zijn in de prullenbak beland, een enkele is uiteindelijk een theatervoorstelling geworden. De plectrumfabriek werd wel meteen meer dan alle anderen een leestekst, ik werkte er met veel plezier aan, vaak in de vroege ochtend als iedereen nog sliep, maar het werd pas een roman toen de redacteuren van de uitgeverij er zich over bogen en het zo benoemden. Ik was daar toen niet zo zeker van. Ik zag het in eerste instantie meer als één van meerdere korte verhalen.
Ik begon aan De Plectrumfabriek als een vormidee maar ik kreeg steeds meer het gevoel dat alleen het beschrijven van de ruimtes van het theater beperkend werkte, het ging steeds meer om de jongen die het meemaakte, en hoe meer ik er van mezelf in stopte, al dan niet verzonnen, hoe persoonlijker het werd. Het is niet zozeer dat ik het wilde, het kwam vanzelf naar boven borrelen.
Voor mij ligt de essentie van de roman in de manier waaropde vriendschap tussen Wessel en zijn gitaarvoorbeeld Stan beschreven wordt. En de twee milieus waarin de jongens zich bevinden.Daarin zit zeker een idee hoe er met kunst en muziek wordt omgegaan en hoe het negeren van kunstzinnige aanleg tot frustraties kan leiden. De plectrumfabriek is in zekere zin ook een pleidooi voor de kunst.
Het vreemde is dat de wereld van film en theater ogenschijnlijk niet zo veel invloed lijkt te hebben op Wessel. Het is het werk van zijn vader. Door de aard van dat werk is Wessel zich ook bewust van de kunstmatigheid in film en theater. Voor hem is dat ook de werkelijkheid. Daardoor kan hij zich ook moeilijk verliezen in die schijnwereld. Hij ziet het mechanisme erachter. Het helpt hem natuurlijk wel aan een rijkdom van beeld en en taal, het prikkelt de verbeelding en het theater als gebouw is een speeltuin waar hij en zijn vrienden hun eigen fantasieën in uit kunnen leven.
Over zijn positie binnen het gezin denktWessel niet zo veel na. Hij probeert zich vooral te handhaven. In Wessels gezin is niemand lang alleen, daarvoor zijn ze met teveel, en er is altijd wat aan de hand; veel gedoe. Toch is er een fundamentele eenzaamheid in ieder van hen. Wessel is zich er nauwelijks van bewust, maar het beheerst wel zijn verhaal.
Binnen het bestek van De Plectrumfabriek komt Wessel nauwelijks tot een samenhangende gedachte over de liefde: Wessel is geen gever. Hij ontvangt meer dan dat hij geeft. Maar hij is licht ontvlambaar, en de meisjes niet onwelwillend. Daardoor duurt het lang voordat het tot hem doordringt dat hij meer zijn best moet doen. Maar hij weet niet zo goed hoe dat moet. Hij blijft onmachtig. Ook zijn vriendschappen lijden daaronder.
Wessel spreekt niet direct tot de lezer. Het perspektief is technisch gezien dat van de alwetende verteller maar toch was het de opzet om zoveel mogelijk in Wessels hoofd te zitten. Dat afstandelijke perspektief gaf de mogelijkheid om heel beeldend te vertellen. Ik wilde dat de lezer het voor zich zag. Het is sommigen van u, dierbare lezers, opgevallen dat er weinig psychologie bedreven wordt. Dat was een zeer bewuste keuze. Ik wilde Wessel een personage laten zijn waarop de lezer zijn eigen gedachten en gevoelens op kon projecteren. Net als in het theater suggereerde ik veel in de subtekst.
Humor speelt daarbij ook zeker een rol. Het is een vorm van goede moed die een gevoel van melancholie moet verhullen. De humor was belangrijk in het schrijven van dit verhaal. Die maakt het draaglijk. Ik zou best intens en hartverscheurend willen schrijven maar dat is niet dít verhaal. Dat bijna onverschillige en schijnbaar onbewogene past goed bij een jongen van die leeftijd.
Er zijn zeker autobiografische elementen in De plectrumfabriek. 'Tegen het vage decor van de werkelijkheid weeft de verbeelding nieuwe patronen', schrijft Strindberg. Als men wil zou men er veel in kunnen herkennen, maar het is en blijft een fantasie. De personages lijken misschien soms op mijn familieleden, maar ze zijn het niet. Of zoals de Engelsen zeggen: Jokes are half-meant true. Dus van iedere procent is een half procent niet waar. Reken maar uit.
Ik ben zeer opgewonden over het idee dat dit verhaal uiteindelijk een boek geworden is.Het is een droom die waarheid is geworden.Maar het is zeker niet zo dat nu alles op zijn plek valt, dat ik nu opeens een schrijver ben. Ik kom uit een autodidact nest; mijn vader was autodidact, mijn broers en ik zijn het. Bij alles is er de voortdurende onzekerheid of het wel goed genoeg is. Ik weet niet of dat ooit over zal gaan. Het is tegelijkertijd ook de terugkerende impuls om het nog beter te willen doen. Voor een symfonieorkest schreef ik ooit een stuk en onmiddellijk na de eerste keer dat ze het doorspeelden vroeg de eerste violist met een zwaar Russisch accent of het klopte dat hij in maat 71 een cis speelde en de xylofoon een c. Ik was zo blij en opgelucht dat hij niet zei dat hij het een rotstuk vond; ik werd min of meer serieus genomen. Over die c en die cis moest ik hem het antwoord op dat moment schuldig blijven. Ik antwoordde dat ik het zou bestuderen. Nooit meer iets van gehoord.
Ik zou zeker nog een boek willen schrijven. Het schrijven past goed bij mijn huidige staat en mijn idee over het leven. Ik ben inmiddels te oud om nog een beroemde rockster te worden. Hou me ten goede, het is mooi om na een optreden een enthousiast publiek achter te laten, maar het is me toch ook vaak genoeg overkomen dat ik me met een zware gitaarversterker door een volle kroeg heen moest wringen: 'Eh, ....hallo? Mag ik er misschien even langs?'