Vraag 6. Vorm en taal
‘Kaas’ lijkt zo makkelijk weg te happen, je gaat van de ene scene naar de andere, verorbert het ene kaasblokje na het andere. Maar Elsschot zou Elsschot niet zijn als er niet achter iedere zin en ieder woord een andere gedachte kan zitten. Niets is toeval. Dat hebben we al gezien bij de opdracht aan Greshoff en de Inleiding. Daar is echt over nagedacht.
Vraag 6.a. Taal. Ironie, cynisme, grimlachen spelen altijd een rol in het werk van Elsschot. Door mooie metaforen weet hij meteen situatie mooi neer te zetten. Ik noem er een paar en daag jullie uit om ook met voorbeelden te komen:
- Het dementeringsproces van het schillen van de aardappelen tot het wol en kapok pluizen. “Ze staarde me aan met gespannen gezicht en zwellende slaapaders: een uitgaande lamp die dreigt te ontploffen bij wijze van afscheid” (blz. 25).
- “Mijn zusters die zich er bijna aan dood aan gewaakt hebben.” (blz. 23)
- Als Frans voor een kaaswinkel staat (prachtig beschreven op blz. 58) staat er onder meer “een eskadron Camemberts lieten vrij hun etter lopen.”
Vraag 6.b. Vorm. Aan het begin van het boek worden de personages opgesomd alsof het een toneelstuk is. Is ‘Kaas’ een toneelstuk? En het boek begint met een vreemde zin: ‘Eindelijk schrijf ik je weer….” Aan wie schrijft de ik-persoon? Is 'Kaas' nu een brievenroman of een toneelstuk of...?
Vraag 6.c. Diepgravertje (facultatief), speciaal voor Tea en Guido, die van dit soort vragen houden. Het valt me op dat er in ‘Kaas’ allerlei verwijzingen naar Alfons de Ridder gemaakt worden. Dat zijn dan vooral militaire termen. Ik noem een paar dingen die me opvielen:
- “Welnu kaas is kaas. En was ik een ridder, ik voerde drie kazen van keel op veld van sabel.” (blz. 63)
- Het eskadron Camemberts heb ik al genoemd
- De kazen liggen in een magazijn opgestapeld en daarop werd de poort dichtgemaakt, een poort als van een burcht tijden de kruistochten
Kunnen jullie ook nog voorbeelden vinden?
‘Aan litteratuur doe ik voorloopig niet meer. Ik ben namelijk aan 't visschen geraakt. Indien jij soms in de buurt van Antwerpen iemand met een vijver kent, dan houd ik mij voor introductie aanbevolen.’
(Willem Elsschot aan Jan Greshoff; bron Literatuurmuseum Den Haag)