Hommage aan De klokkenluider van de Notre-Dame Victor Hugo (1)
De klokkenluider van de Notre-Dame van Victor Hugo is een monumentale roman met een schat aan culturele en sociale rijkdommen. Vanwege de veelzijdigheid zou het jammer zijn een aantal facetten verkort uit te lichten of helemaal niet te benoemen. Daarom hebben we gekozen voor een tweeluik. In het eerste deel leggen we de basis, het fundament. Victor Hugo had haarscherp door hoe belangrijk verhalen zijn en hoe deze overgeleverd worden. Hij ziet het verband tussen bouwkunst en de uitvinding van de boekdrukkunst en maakt duidelijk wat dit betekende voor de ontwikkeling van de mens en zijn relatie tot religie. In deel twee komen onder andere de politieke en sociale context aan bod. Victor Hugo had een uitgesproken mening, zijn rebelse houding werd niet door iedereen gewaardeerd. Verder was en is de Notre-Dame natuurlijk inspiratiebron voor kunstenaars, hierover ook meer in deel twee. We maakten geen boekbespreking, het tweeluik gaat over de Notre-Dame aan de hand van Victor Hugos meesterwerk.
Tekst: Hetty en Tea
Banner: Anne Oerlemans
Het boek in het kort
De klokkenluider van de Notre Dame is een boek van Victor Hugo dat in 1831 werd gepubliceerd. Het speelt zich bijna volledig af in en om de Notre-Dame van Parijs. Het gaat over de onbeantwoorde liefde van de klokkenluider Quasimodo voor de beeldschone zigeunerin Esmeralda.
Victor Hugo werd op een dag rondgeleid door de Parijse kathedraal. Hij liep alleen door een van de klokkentorens en ontdekte daar een Grieks woord ANAΓKH, geschreven in de muur. Het woord betekent vertaald 'noodlot'. Hugo werd nieuwsgierig naar waarom en wie het in de muur had gezet. Zonder dat hij er enig antwoord op vond of kreeg, ontstond er een verhaal al in gedachten over een gebochelde klokkenluider.
Het geschreven woord is na de ontdekking van Hugo verwijderd. (Wikipedia)
Angst voor het gedrukte woord
'‘Hemel! Wat zijn dat toch, die boeken van u? [...]
En terwijl hij het venster van zijn cel opende, wees hij naar de machtige kerk van Notre-Dame die met haar twee torens, haar stenen vleugels en haar monsterlijke rug als een zwart silhouet afstak tegen de sterrenhemel. Zij leek op een enorme, tweekoppige sfinx die midden in de stad was neergestreken.
Een tijdlang keek de aartsdiaken zwijgend naar het gigantische bouwwerk; toen strekte hij met een zucht zijn rechterhand uit naar het gedrukte boek dat open op tafel lag, zijn linkerhand naar de Notre-Dame en zei, terwijl zijn droeve blik van het boek naar de kerk ging: ‘Helaas! Dit zal dat doden ….
Het boek zal het bouwwerk doden.’ (blz 183)
Door het grotere bereik dat met de boekdrukkunst verkregen wordt zal het verstand in de toekomst het geloof overvragen en het denken zal de godsdienst onttronen. Dat is wat de aartsdiaken vreest; de pers zal de kerk doden.
De bouwwerken vertellen het verhaal
Toen lang geleden het geheugen van de vroegste volken overvol raakte met alle herinneringen van de menselijke soort, en die daardoor verloren dreigden te gaan zocht men naar nieuwe een manier om te onthouden. Dit werd gevonden in eenvoudige klompen steen die rechtop gezet een letter vormden en met elkaar verbonden een woord uitbeeldden. Wanneer men een uitgestrekte vlakte ter beschikking had dan kon men zelfs een zin schrijven met deze rechtop geplaatste stenen. Toen ook deze uitingsvorm te beperkt werd ontstonden er hele bouwwerken door opstapeling van deze stenen en ging de evolutie van de architectuur gelijk op met die van het menselijk denken, al die rondzwevende symboliek werd in een eeuwige, zichtbare en tastbare vorm verankerd. Niet alleen de vorm van de gebouwen, maar ook de plaats die men er voor koos gaf aan welk idee zij vertegenwoordigden.
De sombere Romaanse bouwstijl was in de middeleeuwen gedurende zes à zeven eeuwen het symbool van het zuivere en gezagdragende katholicisme. Na de kruistochten viel dit gezag uiteen. Met de onttakeling van Rome maakt de Romaanse bouwstijl plaats voor de spitsboog. De kathedraal is nu niet meer van de priester, maar komt in handen van de kunstenaar en het volk. Drie eeuwen zal deze nieuwe architectuur voortduren. Daarna volgt een periode waarin architecten zich enorme vrijheden veroorloven met een geweldige hoeveelheid kathedralen, onder het mom voor God te bouwen, tot gevolg. Alle krachten uit de maatschappij centreerden zich in de architectuur.
De starre theocratische architectuur met zijn voor het volk onbegrijpelijke symbolen en deze nieuwe bouwkunst, die losser staat van de godsdienst, verschillen van elkaar als een gewijde taal van een volkstaal. Bovenstaande geeft aan dat de architectuur tot de vijftiende eeuw het voornaamste register was van de mensheid. Elke ook maar enigszins complexe gedachte werd omgezet in een bouwwerk, elk denkbeeld van het volk had, net als elke religieuze stroming, zijn monumenten. Dit omdat bouwwerken vrijwel onverwoestbaar waren en hierdoor uitermate geschikt bleken om belangrijke gedachten zowel filosofisch als religieus over te brengen en te bewaren voor latere generaties. Maar in de vijftiende eeuw verandert dat alles.
‘Het menselijke denken ontdekt een middel om zich te vereeuwigen dat niet alleen duurzamer en bestendiger is dan een bouwwerk, maar ook eenvoudiger. De architectuur wordt onttroond. Na de stenen letters van Orpheus zijn nu de loden letters van Gutenberg gekomen. Het boek zal het gebouw doden.’ (blz 192)
Boekdrukkunst
Vóór de uitvinding van de boekdrukkunst werden alle boeken met de hand geschreven en overgeschreven als er meerdere exemplaren gewenst waren, het aantal bleef echter altijd zeer beperkt tot enkele tientallen exemplaren. Zo zijn dan ook vele boeken uit de oudheid en middeleeuwen verloren gegaan toen het laatste exemplaar verdween. Door de uitvinding van de boekdrukkunst werd het mogelijk om veel meer exemplaren van een boek te vervaardigen en was de kans dat de inhoud verloren zou gaan vele malen kleiner. Ook de verspreiding van kennis en nieuwe inzichten werd door de boekdrukkunst vergemakkelijkt en enorm versneld. Vanaf het jaar 1000 zijn in Europa al boeken gedrukt door middel van blokdruk. Hiervoor werd iedere pagina van een boek uitgesneden in een houtblok.
Johannes Gutenberg
In Europa werd de uitvinding van het drukken met losse letters in 1439 gedaan door Johannes Gutenberg (Mainz ca. 1397 – 1468). Gutenberg was een Duitse drukker die op het idee kwam om loden letters te gaan gieten met behulp van matrijzen (mallen). Zijn bekendste werk is de in 1455 voltooide Gutenbergbijbel. Gutenberg was opgeleid als edelsmid en daardoor bekend met fijn-metaalbewerking, iets wat goed van pas kwam bij het ontwikkelen van de meest geschikte losse letters voor het drukken van boeken. Hij is degene die het procedé vervolmaakte en hiervoor vele deel-technieken uitvond en ontwikkelde. Denk hierbij aan:
- de stempels (in staal gesneden letters in spiegelbeeld)
- de matrijzen (de mallen die gemaakt werden door de gehard stalen stempel in een stuk koper te slaan)
- het vinden van een geschikte en toch goedkope legering om de letters in voldoende hoeveelheid te produceren (lood was niet het meest geschikt doordat het zacht is en niet goed vloeit, uiteindelijk bleek een toevoeging van bismut en antimoon aan het lood het meest succesvol een gietvorm om de letters te kunnen gieten
- een zethaak om der regels te kunnen maken
Met deze methode van losse letters was het ook mogelijk om te werken met bovenkast en onderkast, of te wel hoofdletters en kleine letters. Ook het toevoegen van een afbeelding aan de tekst vormde geen probleem, deze werd uitgesneden in hout of metaal en tussen de letters in de drukvorm geplaatst. In het westen werd het drukken met losse letters onmiddellijk een groot succes, dit is mede te danken aan het beperkte aantal tekens van het westerse alfabet. Toch bleef het nog steeds een arbeidsintensief proces omdat alle pagina’s met de hand moesten worden gezet en is er weinig over bekend hoe tot ver in de 19e eeuw boeken werden gedrukt.
Gotiek
Gotiek (1140-1500) is de naam voor de eerste echt vernieuwende stijl na de val van het Romeinse Rijk in de beeldende kunsten en dan met name in de architectuur.
De term wordt voor het eerst genoemd door de renaissancekunstenaar Giorgio Vasari in zijn werk ‘Le vite de piu eccellenti’ sprak hij van “stille Gotico”. Hij vond de spitse bogen en gewelfde plafonds monsterlijk en barbaars, zijn misprijzende benaming verwees naar de Goten, Noord Europese indringers die in de 5e eeuw Rome hadden geplunderd en het klassieke verleden hadden bezoedeld.
Het begrip ‘gotisch’ had in het begin enkel betrekking op de architectuur en is in de bouwkunst dan ook het makkelijkste te karakteriseren. Pas in de laatste honderd jaar is men ook gaan spreken van gotische beeldhouw- en schilderkunst.
De belangrijkste kenmerken van de gotiek in de architectuur zijn de drang naar de hoogte in te willen bouwen en er is een behoefte om veel licht naar binnen te halen. Dit werd bereikt door hoge ramen en grote roosvensters te plaatsen, de gebouwen werden ook steeds hoger en leken daardoor smaller.
Vroeggotiek (1140-1200)
Een eerste aanzet tot de gotische bouwstijl wordt gegeven in het jaar 1122 bij de verbouwing van de Saint-Denis. Abt Suger zette aan tot deze grote en vernieuwende verbouwing; waar hij zijn inspiratie vandaan gehaald heeft voor deze nieuwe ideeën is niet geheel duidelijk. Het is wel waarschijnlijk dat de kruistochten ervoor gezorgd hebben dat de hiervoor benodigde meetkundige kennis van de Arabieren overgewaaid is naar Frankrijk. Voorheen werd de bouwwijze vooral bepaald door eerder opgedane kennis van de architect over wat wel en niet mogelijk was, en was mede hierdoor vrij behouden van aard.
Hoewel de basis van de kerken hetzelfde bleef (plattegrond in de vorm van een Latijns kruis) zat de grote verandering vooral in het weglaten van voorheen noodzakelijk geachte bouwelementen. Zo konden bijvoorbeeld de tussenliggende muren van een serie straalkapellen in het koor weggelaten worden door toepassing van kruisgewelf en spitsbogen.
Hierdoor ontstond wel een grotere buitenwaartse kracht op de muren van de kerk, die toch al zwakker waren door de grote vensters, dit kon echter opgeheven worden door het plaatsen van steunberen en luchtbogen.
De Notre-Dame
De kathedraal Notre-Dame van Parijs is een mooi voorbeeld van die vroege gotiek en laat ook echt een grote vernieuwing zien. Hoewel de kerk van buiten nog steeds de traditionele kruisvorm heeft, is het grondplan veel compacter dan bij de Romaanse kerken. Het grondplan is veel meer rechthoekig omdat de zijbeuken en de dubbele kooromgang in elkaars verlengde liggen en zo een eenheid vormen. De torens tussen schip en transept (dwarsschip) zijn komen te vervallen waardoor er geen onderbreking meer is van de zichtas. De kerk ademt ruimte. Wel is de hoge galerij boven de binnenste (van de dubbele) zijbeuken nog steeds aanwezig waardoor de ramen pas vrij hoog in de muur beginnen, hierdoor vindt de afvoer van de drukkracht niet enkel plaats via de luchtbogen maar ook nog via de muren. Het is voor het eerst dat de luchtbogen ook een decoratief karakter hebben gekregen.
De Notre-Dame laat wel een ontwikkeling op het gebied van ramen zien. Waar in de westgevel het roosvenster nog diep in de muur lag, is het later gebouwde roosvenster in het zuidtransept veel verder naar buiten geplaatst, waardoor het veel meer licht vangt en een grotere transparantie geeft. De westgevel voldoet met zijn twee torens, die een harmonieus en evenwichtig geheel vormen, nog wel steeds aan het ontwerp van abt Suger. De massaliteit wordt wel enigszins afgezwakt door het aanbrengen van gevelversieringen, ramen en het grote portaal. Bij de Notre-Dame wordt ook voor het eerst duidelijk welk effect de gotische bouwstijl op de beeldhouwkunst zal hebben. Het beeldhouwwerk wordt in dit stadium gebruikt als architectonisch element, maar ze vormen al wel een grotere eenheid dan voorheen.
De eerste steen van de Notre-Dame werd in het voorjaar van 1163 gelegd door paus Alexander III en Lodewijk VII, tegen 1177 was het koor voltooid en op 19 mei 1182 werd het nieuwe hoogaltaar ingewijd door kardinaal Henri de Château-Marcay de pauselijke gezant in Parijs. Vanaf dat moment kon de kerk al voor diensten gebruikt worden terwijl er verderop nog volop gebouwd werd.
Halverwege de 13e eeuw waren ook het schip, dwarsschip en de westtorens voltooid, waarna nog tot 1345 aan het interieur gewerkt werd. Het relatief trage verloop van de werken was deels te wijten aan het feit dat de kathedraal nog vergroot werd tijdens de bouw ervan. Het resultaat van deze twee eeuwen durende constructie was een immens gebouw, 128 meter lang met twee torens die een hoogte van 69 meter bereiken (de spits die tot 90 meter hoog rijkt werd pas later toegevoegd).
In 1793 tijdens de Franse revolutie werden talloze kunstwerken gestolen of vernield. De 28 beelden van de koningen van Juda op de westgevel werden onthoofd omdat men dacht dat het beelden van Franse koningen waren.
Het duurde tot de 19e eeuw voordat de kathedraal gerestaureerd werd. Dit gebeurde onder andere doordat de schrijver Victor Hugo, die met zijn boek ‘Notre-Dame de Paris’ de Parijzenaars deed inzien dat de vervallen en uit de mode geraakte kerk het behouden waard was.
De kathedraal onderging vanaf 1845 een 23 jaar durende restauratie door Eugène Viollet-le Duc om de beschadigingen van de Franse revolutie te herstellen. Hij verving de deels vernielde koningsbeelden door zelfontworpen beelden. Hij plaatste ook een nieuwe vieringtoren (staat op de kruising van schip en dwarsschip) op het dak van de kathedraal,die een stuk ‘gotischer’ is geworden dan de authentieke gotiek.
‘Niet alleen in dat opzicht heeft Viollet-le-Duc zeer fors ingegrepen; veel van de pinakels op de luchtbogen zijn van zijn hand, en in de zuidelijke transeptfaçade heeft hij de twaalfpas binnen het grote roosvenster vijftien graden gedraaid. Nagenoeg alle gebrandschilderde glazen (de drie roosvensters uitgezonderd) dateren uit zijn tijd, omdat de oorspronkelijke tijdens de Verlichting, in een streven naar meer verlichting in de donkere kerk, verwijderd waren. Dat geldt ook voor vrijwel alle uitwendige bouwsculptuur, inclusief de beroemde galerij in de westfaçade, waarin de bijbelse koningen door de sans-culotten voor Franse koningen waren aangezien, zodat ook hun standbeelden toen werden onthoofd.'(bron)
Voltooid was de Notre-Dame in zekere zin nooit. De beide westtorens, waarvan de stompe vorm nu als iconisch geldt, hadden oorspronkelijk hoge stenen torenspitsen moeten krijgen.
Kerk in brand
Op 15 april 2019 brak er in de avond tijdens restauratiewerkzaamheden een hevige brand uit, die zich vanuit het middenschip snel verspreidde. Het dak en de vieringtoren stortten in. De rest van het gebouw, alsook een aantal belangrijke kunstschatten, kon nog worden gered.
Met het oog op het herstel van de schade aan de Notre-Dame wordt er momenteel een discussie gevoerd over de manier waarop dit plaats moet gaan vinden. Moeten de deels verloren gegane toevoegingen van Viollet-le Duc terugkeren? Of gaat men uit van het oorspronkelijke ontwerp?
Lees hier meer over in het artikel van NRC (beperkte toegang)
Bronnen:
- Stadsverkenner
- NRC
- Artsalonholland
- Wikipedia gotiek
- Citaten uit De klokkenluider van de Notre-Dame-Victor Hugo Athenaeum 9789025310998 ebook
- Boekdrukkunst