Parijs door klassieke Franse auteurs
Een tijd geleden (november 2021) maakte Cies vanuit zijn luie leesstoel een literaire stedentrip naar New York. Deze keer maakt Cies vanuit diezelfde leesstoel een literaire stedentrip naar Parijs. Hij is niet de eerste bij Literatuur Onder De Loep die een literaire stedentrip naar Parijs maakt, Anne in augustus 2018 en Wil in november 2018 gingen hem voor.
Tekst en banner: Cies
Of je nu een echte stedentrip (midweek/lang weekend) of een literaire stedentrip vanuit de leesstoel thuis maakt, één ding hebben ze alle twee gemeen en dat is keuzes maken. Er is eenvoudigweg te weinig tijd om alles wat je de moeite waard lijkt te bezichtigen of te lezen. Ik kies voor Franse auteurs uit de periode 1850 tot 1940 en werk van hun dat zich grotendeels in Parijs afspeelt. Andere periodes en/of niet Franse auteurs die over Parijs schrijven komen misschien in een volgend artikel aan bod of worden ooit nog eens door iemand anders in een artikel behandeld.
Met deze keuze voor ‘Parijse’ literatuur geschreven door Franse auteurs in de periode 1850 – 1940 blijft er nog meer dan genoeg over om uit te kiezen. Dit artikel is dan ook alles behalve volledig. In de grote (fictieve) bibliotheek met in het Nederlands vertaalde ‘Parijse’ romans en novellen geschreven tussen 1850 en 1940 is een ruime keuze beschikbaar. Een selectiecriterium was dat Parijs meer moest zijn dan een toevallige achtergrond, een willekeurige locatie waar het verhaal zich grotendeels afspeelt. Het was in Parijs en alleen in Parijs dat het verhaal zich af kan spelen.
Vanzelfsprekend heb ik voor ik ging lezen en schrijven die romans en novellen gekozen die mij het interessantst lijken en waar van ik vermoed dat er ook andere lezers zijn die het de moeite waard (zullen) vinden om het besproken werk te lezen of dit al met plezier hebben gelezen.
De romans en novellen die in dit artikel voorbijkomen heb ik ingedeeld in de categorieën: de essentie van Parijs, een betere toekomst in Parijs, wonend en levend in Parijs, en onder de rook van Parijs.
De essentie van Parijs
Bij het lezen van sommige romans, novellen, gedichten en verhalen krijg je als lezer de indruk dat het niet zo zeer gaat om het wel en wee van personages, maar dat een stad, regio of land het hoofdpersonage is. Het is dan ook geen verrassing dat ook Parijs het 'hoofdpersonage' is in een aantal literaire uitingen.
Spleen van Parijs van Charles Baudelaire (1821 – 1867) is een een goed voorbeeld van een boek waarin niet zozeer ensen maar de stad Parijs centraal staat. In deze bundel met 50 prozagedichten die postuum in 1869 werd gepubliceerd blijft Baudelaire trouw aan de gedichten uit zijn wereldberoemde poëziebundel De bloemen van het kwaad/Les fleurs du mal waarvan de eerste editie in 1843 verscheen en die Baudelaire in het verloop der jaren is blijven herzien. Het werk van Baudelaire wordt gekenmerkt door een melancholisch onbehagen; spleen. Het proza van Baudelaire is indirecter en minder confronterend dan zijn poëzie. Het proza heeft nog meer dan zijn poëzie een laag van donkere Romantiek. In Spleen van Parijs gaat het meestal om de spanning tussen het moderne, het moderniserende leven in Parijs en de vervreemding en aanpassingen die dit als gevolg hebben. Hiermee is Baudelaire een voorbeeld en inspiratiebron voor ‘Parijse’ auteurs die na hem komen, bij allen komt deze spanning tussen de in sneltreinvaart moderniserende grootstad Parijs en hoe inwoners van Parijs daar niet aan kunnen en willen ontsnappen.
In dezelfde periode dat Baudelaire in Bloemen van het kwaad en Het Spleen schetsen maakte over hoe Parijs het leven (aan de onderkant) voor Parijzenaars bepaalt, schreef Henri Murger zijn Scènes de la Vie de Bohème (1851). Het is een bundel verhalen, met een aantal terugkerende artistieke personages, die allemaal in het Quartier Latin in Parijs afspelen. Murger idealiseert en romantiseert het Parijse leven van de bohemien. Een deel van zijn verhalen werden kort na verschijnen verwerkt tot een populair toneelstuk. Vrij snel na verschijnen van de bundel werd die vertaald in het Engels, Duits en ook Nedelrands. De Nederlandse editie met de titel Kunstenaarsleven te Parijs: Roman uit het Bohème-leven is tegenwoordig lastig te vinden. In 1896 schreef en componeerde Giacomo Puccini de opera La Bohème naar de verhalen van Murger. Het romantische beeld dat Murger en Puccini van Parijs en daarmee van de bohemien neerzetten is veel invloedrijker op de beeldvorming van Parijs geweest dan het donker realistischer werk van Baudelaire.
Philippe Soupault (1897-1990) slaagt er volgens mij nog het beste in, van de hier besrproken auteurs en boeken, om de essentie van Parijs in literatuur te vatten. In De laatste nachten van Parijs uit 1828 volgt de niet nader genoemde verteller het doen en laten van de prostituee Georgette. Georgette en Parijs vallen in deze surrealistische en groteske roman veelal samen. De verteller volgt Georgette/Parijs ziet en hoort wat ze doet, maar hij kan haar niet bevatten, niet begrijpen, niet volledig doorgronden. En als dat nog niet genoeg is, Georgette is tegelijkertijd fatale vrouw en femme fatale.
Wie van deze drie prozawerken het boek is dat dé essentie van Parijs voor ons bovenhaalt is voor mij een niet te beantwoorden vraag. Ze hebben alle drie wel iets waar wat voor te zeggen valt. In de hieronder beschreven romans zullen we dan ook zien dat karakteristieken van Parijs zoals beschreven door bovenstaande drie steeds weer terugkeren.
Trek naar Parijs voor een betere toekomst
Vanaf het moment dat Parijs dé hoofdstad van Frankrijk wordt in de 12e eeuw, is Parijs tot op de dag van vandaag een aantrekkelijke plaats voor jonge mensen vanuit alle delen van Frankrijk en de rest van de wereld om naar toe te trekken in de hoop en verwachting in Parijs een betere toekomst op te kunnen bouwen; door er te gaan studeren, te werken, te leven, nieuwe mensen te leren kennen enzovoorts.
Een van de eerste en nog altijd, zeker in Frankrijk, veel gelezen romans over een ambitieuze jongeling die vanuit de Franse provincie trekt om in Parijs ‘het te gaan maken’ is Verloren illusies van Honoré de Balzac uit 1843. Deze roman heeft tot op zekere hoogte model gestaan voor De leerschool der liefde van Gustave Flaubert uit 1869. Flaubert is de auteur van het tot op de dag van vandaag nog altijd veel gelezen en hoog geprezen roman Madame Bovary uit 1857. De rest van het oeuvre van Flaubert wordt helaas veel minder gelezen. Het hoofdpersonage in De leerschool der liefde Frédéric Moreau heeft net als Emma Bovary door het lezen van Romantische literatuur hoge verwachtingen van het leven, in het bijzonder hoge verwachtingen van de liefde. Wanneer Moreau, geboren in een Normandische provincieplaats, gaat studeren in Parijs verliest hij stap voor stap zijn naïviteit. In de Parijse salons leert hij, al is Moreau wel erg hardleers, met vallen en opstaan dat de meeste mannen en vrouwen in de politiek, in het zakenleven en ook in de liefde opportunisten zijn en alleen met de mond, als het ze uitkomt, het hebben over hogere (romantische) idealen. De zoektocht van Moreau naar een persoonlijk evenwicht, een overlevingsstrategie, tussen de hogere ideale liefde en het platte cynische calculerende opportunisme van de meesten in zijn Parijse en Normandische omgeving wordt door Flaubert vlijmscherp beschreven.
In Bel-Ami van Guy de Maupassant uit 1885 is het hoofdpersonage George Duroy allesbehalve een naïeve optimist. Platzak en berooid teruggekeerd in Parijs na militaire dienst in Algerije, krijgt Duroy met enig toeval een baantje als journalist bij een Parijse krant. Al snel weet hij via de connecties van zijn maîtresse, de echtgenote van zijn collega Charles Forestier die hem aan zijn baan als journalist heeft geholpen, te komen aan achtergrond informatie die hij gebruikt in zijn journalistieke artikelen. Na het overlijden van zijn vriend Forestier trouwt hij met de weduwe, al is huwelijkse trouw niet weggelegd voor beide echtlieden. De doortrapte George Duroy werkt zich steeds verder omhoog, al dan niet via het bed van een buitenechtelijke relatie, tot hoofdredacteur van de Parijse krant waarvoor hij werkt. De Maupassant geeft in Bel-Ami een nog beter inzicht, dan zijn oudere collega en vriend Flaubert, in de egocentrische wereld van de (hogere) Parijse middenklasse in de tweede helft van de 19e eeuw.
Het waren in de tweede helft van de 19e eeuw niet alleen maar jonge mannen die naar Parijs trokken op zoek naar een betere toekomst. De jonge Denise Baudu, het hoofdpersonage in In het Paradijs voor de Vrouw van Emile Zola uit 1883, trekt naar Parijs vanuit de provincie nadat haar ouders zijn overleden, met de intentie om bij haar oom en tante die een fournituren en textielwinkel hebben te gaan werken en wonen. Van werken in de winkel van haar oom en tante komt niets terecht, omdat door de concurrentie van de nieuwe grote warenhuizen op de al even nieuwe boulevards in het hartje van Parijs, het voor kleine winkeliers steeds lastiger wordt om het hoofd boven water te houden. Baudu gaat dan ook werken bij het steeds verder uitbreiende warenhuis Het Paradijs voor de Vrouw. Zola, die bekend stond om zijn diepgaande voorbereiding, heeft voor het schrijven van deze roman enige tijd meegelopen in een groot warenhuis in Parijs. Hij beschrijft dan ook met oog voor detail hoe de grote warenhuizen hun interne zaken op orde hebben, van inkoop via promotie tot verkoop en aflevering van het gekochte; en hoe de grote Parijse warenhuizen door de aanleg van de boulevards door Hausmann in staat werden gesteld om de kleine middenstand de nek om te draaien. De boulevards met de grote waren- en modehuizen staan nog steeds hoog op veel lijstjes van te bezoeken plekken bij toeristen die een paar dagen naar Parijs op vakantie gaan.
Jean de Tinan (1874 – 1898) is van de hier onder het kopje ‘Trek naar Parijs’ besproken auteurs de minst bekende, om niet te zeggen de grote onbekende. Ook zijn experimentele roman Het wordt nooit wat! uit 1897 en in Nederlandse vertaling verschenen in 1992 zal bij weinig mensen een lichtje doen branden. In Frankrijk werd en wordt het kleine oeuvre van De Tinan hoog gewaardeerd door een klein gezelschap auteurs en lezers. Hij is een zogenaamde ‘writers-writer’. In Het wordt nooit wat! geeft De Tinan de (gedeeltelijk autobiografische) beschrijving van de net afgestudeerde en in Parijs gearriveerde Raoul de Vallonges die het wil maken als schrijver en ondertussen ook op zoek is naar de ideale en perfecte vrouw. In de roman reflecteert De Vallonges (bijna) de hele tijd op zijn leven, hoeveel en wat wel en wat niet er veranderd is in zijn leven en zijn opvattingen over het leven in vergelijking met een aantal jaren geleden af en toe onderbroken door een anonieme verteller die ook zo het een en ander vindt van het doen en laten van De Vallonges. Als lezer is het constant opletten in deze, volgens veel Franse literaire critici, moderne/vroeg modernistische ‘Bildungsroman’, wie er aan het woord is. In zeker opzicht zoekt De Tinan de uiterste (literaire) mogelijkheden op die Gustave Flaubert in Leerschool der liefde de lezer heeft voorgeschoteld.
Wonend en levend in Parijs
De inwoners van Parijs bestaan niet alleen maar uit net gearriveerde jonge mensen met ambitie. Een heel groot deel van de bewoners van Parijs zijn mensen die er geboren en getogen zijn of die er al decennia lang wonen en die niet (meer) zo heel veel ambitie hebben om hét te maken in Parijs. Verhalen over zulke mensen leidt soms tot mooie verstilde literatuur waarin weinig spectaculairs gebeurt, maar het beetje wat gebeurt wordt prachtig beschreven.
De zondagen van Jean Dézert van Jean de la Ville de Mirmont uit 1914 is een prachtig miniatuurtje. In deze korte roman (of is het een lange novelle?) beschrijft De Mirmont het leven van Jean Dézert. Het is geen toeval dat het hoofdpersonage heel veel weg heeft van de auteur. Alle twee zijn ze werkzaam als ambtenaar en besteden zij hun vrije zondag met het maken van lange wandelingen, al dan niet met de verloofde, door Parijs. Het is allemaal niet zo spannend, groots en meeslepend wat Dézert meemaakt of ambieert. En toch is deze novelle de moeite van het lezen waard, omdat de rake, soms bijtend ironische, constateringen van De Mirmont de lezer ook de vraag stelt wat hij/zij zelf van onze dagelijkse ‘rat race’ vindt.
Louis Salavin, het hoofdpersonage in Middernacht (1920) van George Duhamel (1884 – 1966) heeft al net zo weinig ambities als Jean Dézert die we zojuist voorbij zagen komen. De grote verschillen zijn dat Louis Salavin uit een arbeidersmilieu afkomstig is en in tegenstelling tot zijn fictieve burgerlijke neef Jean Dézert zo af en toe nog een opwelling van ambitie heeft, maar niet in staat is om dit gevoel om te zetten in handelen. Duhamel slaagt er wonderwel in om van de lange monoloog van Louis Salavin, want dat is de hele roman, geen sentimentele klaagzang te maken. Hij doet dit door de eigenaardigheden en individuele kenmerken van Salavin wat groot neer te zetten in een stijl die doet denken aan Willem Elsschot. Het is dan ook geen verrassing dat Elsschot Duhamel tot zijn favoriete auteurs rekenden en Salavin tot zijn favoriete literaire personages. Het is dan ook jammer dat de overige delen in het vierluik dat Duhamel over Louis Salavin schreef (nog?) niet zijn vertaald in het Nederlands.
Ook bij het lezen van Hôtel du Nord (1929) van Eugène Dabit (1898 – 1936) zullen veel lezers aan Willem Elsschot moeten denken, in het bijzonder aan zijn Villa des Roses over het leven in een pension in Parijs in het begin van de twintigste eeuw. In Hôtel du Nord beschrijft Dabit het leven in een arbeidershotel aan de rand van een Parijse industriezone in de jaren na de Eerste Wereldoorlog. Het is allemaal minder mondain dan in Villa des Roses, maar zowel Dabit als Elsschot komen met een parade aan (licht) excentrieke gasten die allemaal zo hun eigen lief en leed hebben. Bij Dabit overheerst het leed. In Hôtel du Nord verblijven hoofdzakelijk gasten die niet (meer) in staat zijn om zich iets beters te veroorloven. Aan de hand van de levens van verschillende hotelgasten (ieder hoofdstuk een andere gast) geeft Debit een literair boeiend inkijkje in het leven van de (Parijse) arbeidende klasse in de jaren twintig van de vorige eeuw.
In Het voorgevoel (1935) is het Emmanuel Bove (18989 – 1935) die een inkijkje geeft in het leven van ‘gewone Parijzenaars’ in het begin van de jaren dertig. De ongeveer vijftigjarige advocaat Charles Benesteau verlaat van de een op de andere dag zijn gezin en zijn advocatenkantoor en gaat zonder het iemand te vertellen in een arbeidersbuurt niet al te ver van zijn oude huis in Parijs wonen. Deze verandering van leefomstandigheden gebruikt Bove om ons een mooi inkijkje te geven hoe in een grote stad als Parijs waar mensen de meeste anderen niet kennen toch zo iets is als solidariteit en gemeenschapszin naast alle egocentrische desinteresse voor het leven van anderen.
Onder de rook van Parijs
Niet alleen het leven in het centrum van Parijs inspireerde auteurs tot schrijven. Ook het leven ‘onder de rook’ van Parijs heeft geresulteerd in mooie en goede literatuur. Misschien wel het beste en bekendste voorbeeld hiervan is Tegen de keer van J.K. Huysmans uit 1884. Het hoofdpersonage Jean des Esseintes is het leven in Parijs hartstikke beu. Stompzinnige mensen die hem vervelen en de lelijkheid van de stad en haar inwoners waar hij van walgt, leiden er toe dat hij zich terugtrekt in een groot buitenhuis net buiten Parijs. Hij richt dit huis met zijn verfijnde smaak in, maar na een tijdje gaat het toch knagen. Ook hier kan hij niet (meer) genieten van de verstilde schoonheid van de kunst waarmee hij zich heeft omringd. Het advies van zijn arts luidt dan ook om meer onder de mensen te komen en terug te keren naar het bruisende, boeiende en vaak niet al te fraaie en kunstzinnige leven in het hartje van Parijs.
Deze dubbelrol van de stad Parijs komen we ook tegen in Fermina Marquez van Valery Larbaud uit 1911. Deze roman speelt zich grotendeels af op een jongenskostschool net buiten Parijs. Vanaf sommige wat hoger gelegen plekken op het terrein van de kostschool zijn bepaalde (kerk)torens in Parijs nog net zichtbaar. De leerlingen vervelen zich te pletter en als het ook maar eventjes kan, al dan niet met toestemming van de schoolleiding, gaan ze op avontuur in de wereldstad Parijs. Door hun gebrek aan (levens)ervaring lopen deze avonturen meestal uit op een teleurstelling. Tussen droom en daad liggen op die leeftijd nog altijd een paar lastig te nemen barrières.
Gebrek aan (levens)ervaring weerhoudt de minderjarige tiener François er niet van om tijdens de Eerste Wereldoorlog een relatie aan te gaan met de pas getrouwde Marthe in Van de liefde bezeten van Raymond Radiguet uit 1923. Met haar echtgenoot Jacques aan het front hebben de twee geliefde redelijk veel vrijheid om elkaar te ontmoeten. Toch is er altijd de kans dat ze ontdekt zullen worden in het provinciestadje, dat op nog geen uur met de trein van hartje Parijs ligt, De kans om betrapt te worden is groot. Om elkaar toch te kunnen zien, spreken ze met enige regelmaat af in Parijs. Parijs is voor beiden in hun toekomstdromen dé plek is waar zij samen in alle anonimiteit gelukkig zullen worden en van het volle leven zullen genieten. Parijs als gemankeerd romantisch liefdesparadijs voor (deze twee) geliefden.
Afronding
Uiteindelijk is het een (te?) lang artikel geworden en op de eventuele vragen of Parijs een essentie heeft en wat die essentie dan is hebben we nog steeds geen eenduidig antwoord. Wat we wel weten is dat Parijs al generaties lang Franse auteurs weet te inspireren en motiveren om fraaie literatuur te schrijven die en over Parijs gaat en/of zich in Parijs afspeelt.