Het jaar 1387 loopt ten einde. De jaarwisseling is normaal gesproken geen drukke tijd, maar dit jaar is er in Duynhaeven van alles aan de hand. Pastoor Balduwynus van het begijnhof zaait onrust met zijn preken vol hel en verdoemenis, oud-schepen Reynout Dullaert blijkt zich te hebben opgehangen, en Damyaens moeder moet halsoverkop naar Haarlem, om aan de verplichtingen te voldoen die haar pas geërfde zetel in het Heilige Kerstmisgilde haar oplegt. Als diverse leden van het gilde kort na elkaar dood worden aangetroffen, waaronder de zwager van Damyaen, gaat ook hij naar Haarlem, om zijn zusje te helpen met het uitpluizen van de nalatenschap. Al snel rijzen er twijfels of de reeks sterfgevallen wel toeval is.