Het is het jaar 334 v. Chr. en Alexander de Grote trekt na de slag aan de Granikos op naar de stad Halikarnassos, een strategisch belangrijk bolwerk. Wetenschappers proberen in een geheimzinnig handschrift de fatale zwakke plekken in de verdediging van de stad te ontdekken, en ook de plaats waar een immense schat verborgen zou zijn. Perzische spionnen weten in het legerkamp van Alexander te infiltreren en contraspionnen weten door te dringen in de ommuurde stad. Het ontzielde lichaam van een schrijver wordt op de stoep onder aan zijn afgesloten kamer gevonden ? het begin van een hele reeks mysterieze dodelijke ?ongelukken?.
Terwijl de stad wordt belegerd, veldslagen worden uitgevochten, gevangen Perzische spionnen worden gekruisigd en soldaten met onherstelbare verwondingen uit hun lijden worden verlost, probeert Telamon, Alexanders lijfarts en jeugdvriend, de bloedige mysteries te ontrafelen. Hij moet door ?de poorten van de hel? om de verraders te ontmaskeren en Alexander te beschermen ? terwijl de sluwe Alexander zelf zoals altijd zijn eigen plannen smeedt om zijn vijanden te dwarsbomen.