Lezersrecensie
Vluchtverhaal in dichtvorm waaiert emoties alle windrichtingen uit
‘Later besefte ik dat de meeste families die daar opgevangen werden een vluchtverhaal hadden. Het verhaal van kolonialisme, het dragen van Nederlandse achternamen met een lichte huidskleur en daardoor niet meer welkom in het nieuwe Indonesië.’ Gedwongen je land moeten verlaten omdat het er niet meer veilig is vormt de basis van veel vluchtverhalen. Een van deze verhalen is dat van theatermaker en dichter (en wereldverbeteraar) Charles Goudsmit. Halverwege de jaren 60 vluchtte hij met zijn moeder, ernstig zieke vader en enkele broers en zussen van Indonesië naar Nederland. Na zijn vaders overlijden worden ze opgevangen in een militaire kazerne in Appingedam. In de barakken zijn veel conflicten en vechtpartijen. Als tienjarige wordt Goudsmit ‘heen en weer geslingerd tussen het kind dat wil zijn en het kind dat moet groeien naar volwassenheid.’ Tegelijkertijd ziet hij zijn moeder ‘verdrinken in eenzaamheid en heimwee.’ Vanwege hun gemengde achtergrond (Joods, Javaans-Ghanees) zijn ze ook in Nederland buitenstaanders: ‘Ik dacht, samen met velen, dat we opnieuw zouden worden geboren in dit land, maar de geschiedenis liet het niet toe.’ In dichtbundel De pijn van de wind vangt Goudsmit dit schrijnende gevoel in woorden waarbij emoties alle windrichtingen uitwaaieren.
De ruim veertig gedichten zonder rijm bevatten vlotte enjambementen en zijn in De pijn van de wind opgedeeld in zes windsoorten. In Moessonwind staan ongebreidelde gevoelens centraal. Het prachtige gedicht Moeder (II) maakt het verlangen naar het thuisland pijnlijk voelbaar: ‘ze loopt naar buiten / terwijl haar voeten nog in de oude / dwalen.’ Rouw voert de boventoon in Vader (I): ‘vader ik ben je kwijt in de spiegel / je ogen op de foto / zwart-wit zijn de mijne.’ In De overtocht zoekt de ontheemde zoon naar zijn roots: ‘ik heb gezien wie ik ben, ik heb gevoeld wie jij bent / mijn leegte gevuld met jouw dromen.’ Goudsmit kiest zijn woorden weloverwogen, zijn schrijfstijl is gevoelig en met oog voor detail. Een bries speelt met zwarte haren, een storm fluistert en een orkaan van geweld verwoest. De dichtregels bevatten verwijzingen naar het koloniale bewind, beschrijven liefdevolle observaties over familie, vormen een inspiratie op Zwanezang van de Indonesische dichter Rendra en schetsen (weemoedige) herinneringen aan fruit, pepers, groenten en specerijen uit het geboorteland van het lyrisch ik: ‘de geur van de mango in de tuin is verdwenen’ en ‘in de keuken gevuld met levensvragen / luisteren we naar de stem van de gerechten.’
De hoofdstukken Windstil en Humorwind zetten de lezer even in de luwte. Introspectieve versregels vermengen zich met een opwindend thuisgevoel dat het lyrisch ik ‘de plek’ noemt. Luchtige stukken over verliefdheid en lachspiegels gaan vervolgens over in het hoofdstuk Peinzende wind. Thema’s als racisme, technologie, religie en de kloof tussen arm en rijk passeren de revue: ‘ik hoor jouw pijn in de kranten van gisteren en vandaag / je kreet om hulp, droogte, geweld en honger.’ Sterk is het hoofdstuk Noorderwind waar het lyrisch ik zich probeert te aarden in het koude Nederland. Hij ‘bibbert van de kou’ en ‘zoekt de warmte in zijn herinnering’ in het land waar de ‘gewokte groenten / wachten op de kruiden.’ Ook hier is de wind volop aanwezig: de wind vangt, het lyrisch ik waait met haar mee en houdt van ‘het lied van de vertrapten’ dat vanaf de andere kant van de wereld weerklinkt: ‘tegen de wind klinkt het hardst / het stopt met wind mee.’ Het afsluitende hoofdstuk Winderig behandelt onrecht, armoede en de verleiding om stormachtige gevoelens te verdoven: ‘in de roes verlang ik naar de zoetigheid / van thee en gebakken banaan.’ De verschillende motieven, rijke taal en het persoonlijke achtergrondverhaal maken De pijn van de wind tot een veelomvattende bundel waarin Goudsmit aan de hand van verhalende verzen geen doekjes windt om de gecompliceerde emoties van mensen met een vluchtverhaal.
De ruim veertig gedichten zonder rijm bevatten vlotte enjambementen en zijn in De pijn van de wind opgedeeld in zes windsoorten. In Moessonwind staan ongebreidelde gevoelens centraal. Het prachtige gedicht Moeder (II) maakt het verlangen naar het thuisland pijnlijk voelbaar: ‘ze loopt naar buiten / terwijl haar voeten nog in de oude / dwalen.’ Rouw voert de boventoon in Vader (I): ‘vader ik ben je kwijt in de spiegel / je ogen op de foto / zwart-wit zijn de mijne.’ In De overtocht zoekt de ontheemde zoon naar zijn roots: ‘ik heb gezien wie ik ben, ik heb gevoeld wie jij bent / mijn leegte gevuld met jouw dromen.’ Goudsmit kiest zijn woorden weloverwogen, zijn schrijfstijl is gevoelig en met oog voor detail. Een bries speelt met zwarte haren, een storm fluistert en een orkaan van geweld verwoest. De dichtregels bevatten verwijzingen naar het koloniale bewind, beschrijven liefdevolle observaties over familie, vormen een inspiratie op Zwanezang van de Indonesische dichter Rendra en schetsen (weemoedige) herinneringen aan fruit, pepers, groenten en specerijen uit het geboorteland van het lyrisch ik: ‘de geur van de mango in de tuin is verdwenen’ en ‘in de keuken gevuld met levensvragen / luisteren we naar de stem van de gerechten.’
De hoofdstukken Windstil en Humorwind zetten de lezer even in de luwte. Introspectieve versregels vermengen zich met een opwindend thuisgevoel dat het lyrisch ik ‘de plek’ noemt. Luchtige stukken over verliefdheid en lachspiegels gaan vervolgens over in het hoofdstuk Peinzende wind. Thema’s als racisme, technologie, religie en de kloof tussen arm en rijk passeren de revue: ‘ik hoor jouw pijn in de kranten van gisteren en vandaag / je kreet om hulp, droogte, geweld en honger.’ Sterk is het hoofdstuk Noorderwind waar het lyrisch ik zich probeert te aarden in het koude Nederland. Hij ‘bibbert van de kou’ en ‘zoekt de warmte in zijn herinnering’ in het land waar de ‘gewokte groenten / wachten op de kruiden.’ Ook hier is de wind volop aanwezig: de wind vangt, het lyrisch ik waait met haar mee en houdt van ‘het lied van de vertrapten’ dat vanaf de andere kant van de wereld weerklinkt: ‘tegen de wind klinkt het hardst / het stopt met wind mee.’ Het afsluitende hoofdstuk Winderig behandelt onrecht, armoede en de verleiding om stormachtige gevoelens te verdoven: ‘in de roes verlang ik naar de zoetigheid / van thee en gebakken banaan.’ De verschillende motieven, rijke taal en het persoonlijke achtergrondverhaal maken De pijn van de wind tot een veelomvattende bundel waarin Goudsmit aan de hand van verhalende verzen geen doekjes windt om de gecompliceerde emoties van mensen met een vluchtverhaal.
8
Reageer op deze recensie