Meer dan 6,0 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Het Laatste Testament

Vloekhout ben ik. Johan de Boose schreef mij om van mij af te zijn. Hij droomt over mij. IJlend. En precies zo schreef hij over mij. Iedere nacht. Hij heeft koorts denk ik. Hij rilt. Ik heb hem gezegd dat hij mij moet schrijven. Op-schrijven, begrijpt u? Dat het een keer op is. Dit is mijn testament. En ja, het staat er nu in, in zijn boek, zwart op wit: ‘ik wend me met mijn testament (..) tot eender wie die straks de hemel ziet oplichten en een heilwens prevelt – luister naar mijn wens’.

Hij heeft mij ooit voor het eerst ontmoet, in onheuglijke tijden, hij kent mij al zijn leven lang. Er is dus echt nooit een tijd geweest dat hij mij niet kende. Hij schreef eerder over mij. In boeken over Gaius (Geluk) de schelm en Jevgeni de dromer en Bogomil zijn metgezel, over Goedgeborene en Godsboterhammetje. Met die typische Vlaamse humor. Hij heeft nu over mij geschreven in twaalf hoofdstukken als twaalf apostolische stukken. Met steeds korte tekst vooraf over wat komen zou, helemaal zoals de eerste en beste en dus in zekere zin laatste romanschrijver Cervantes deed.

Johan de Boose maakte papier van mij. Dat is wat hij deed. In dunne schors gestoken ben ik nu. Ik die ooit olijfboom was, zo ongenaakbaar woest dat Van Gogh mij en mijn familie wilde schilderen.

Wij reisden. Door de tijd. Dat is wat wij deden. Zijn oma vertelde denk ik over moeder Maria (Maryam, schrijft hij), en hij luisterde en hij wist het kind dat zij kreeg was niet van haar. Ja natuurlijk ook van haar, maar vooral en allermeest en hoe dan ook van hem. Hém noemde zij hem. Het is van Hem. En Johan huilde. Hij huilde haar tranen. En hij schopte tegen de boom in de tuin en noemde mij vloekhout. Het zout in zijn ogen prikte als een gek, als woestijnzand. En hij spijkerde haar kind met zijn kleine harde vuisten op mijn bast. Vanaf die tijd is het dromen begonnen, het echte reizen. En het boek is zijn verslag.

Ik werd woest omgehakt. Hij schreeuwde nee. Maar ja. Ik werd zijn kruis. Zijn hartstocht. Zijn bloedvocht. Haar kind van Hem was dood. Hij zag mij overal. Traliewerk. Kruis tegen kruis tegen kruis. En hij sloot zijn ogen. Hij zag Maria voortaan blind. Zijn Maryam. Zo werd ik tot icoon. Hij framede haar voor zich met mij.

En wij reisden. Hij wilde mij ergens begraven. Ook ik zou eens ongezien zijn. Hij wilde mij redden. Haar redden. Hem. Hij liep als een Don Quichot blind de weg van het christendom. Hij had alleen mij, als een wichelroede, talisman. Maar waar hij ook ging, waar hij ook heentrok, Europa, Rusland, en wie hij ook sprak, toneelmeesters, monniken, filosofen, handelaren, vorsten, kunstenaars, ruimtevaarders (ja het is een heerlijk rijkbevolkt boek!), nergens vond hij rust voor mij, voor haar – om nog één keer elkaar in de ogen te zien en ze daarna voorgoed te sluiten.

Nu ik over mij schrijf, dit boek van hem recenseer, dit droomportaal – ook anderen zullen over mij, over hem willen schrijven, lovend of hoofdschuddend –, het komt mij voor dat dit voor eeuwig is. Dit is mijn testament. Er is een Oud en er is een Nieuw Testament, dit is het Laatste Testament. Het laatste, over de waarheid en niets dan de waarheid.

De Boose wil van mij af. Hij wil de koorts niet meer. Elke keer duik ik op als uit het niets en bezorg ik hem rillingen, en niet alleen hem, ook anderen – altijd ouderen overigens, nooit kinderen. Kinderen komen in het boek niet voor. Dat valt wel op. Behalve die ene dan, Jesjoea, die altijd kind is gebleven. Maar niet leven mocht. En ook Maryam, het kindmoedertje, toen ze nog dansen kon en als ze weer dansen mag, voor zichzelf en voor God. Maar hoe hinderlijk zijn eeuwige kinderen, wordt in alle eeuwen gedacht.

Johan de Boose is schrijver en wil leven, niet schrijven. Dit is zijn boek over boeken. En, voor wie goed tussen de regels leest, ook over Arthur van Schendel, Willem Jan Otten, Joost de Vries, paus Franciscus en zijn kerk. Maar hij is tot mij veroordeeld. Hij kan niet van mij af. Hij komt niet van mij los. Ik ben zijn alle-snaren-beroerende vloekhout.

Mijn papier is geduldig, al raakt het een keer op. En al worden mijn letters door vuur verast, of zou elke boom worden gekapt, waar woorden met hart en ziel worden gesproken, geschreeuwd, gesnikt of gefluisterd, worden doden gewekt.

In het boek is per tekst nog net een kleine foto te zien. Zijn waarheid, of onze waarheid, of die van 2000 jaar religie, raakt steeds meer uit zicht. Een kleine foto is het. Van de icoon. Te zien precies bij de uitgang van de roman. Maar daar gaan de ogen open. Wat hier wordt gelezen moet blijven. Johan de Boose moet schrijven. Dat is mijn laatste wens. Ik kan niet in zijn schaduw staan. Maar liggen misschien wel.


11

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Leendert W. van der Sluijs/ Blaise Tolky