Lezersrecensie
Niemand kan de pijn van de njai’s voelen…
Lichter dan ik - Dido Michielsen
Dido Michielsen schreef diverse non-fictie boeken, in 2019 verscheen haar eerste ‘fictie-boek’, haar debuutroman 'Lichter dan ik'. Zij won hiermee de Nederlandse Boekhandelsprijs in 2020.
Wat zeker zo interessant is dat Michielsen zelf af stamt van een njai, een bijvrouw van een Hollandse man in Indië.
Het meeste in dit boek is fictie. Maar uit documenten van haar moeder heeft ze de naam gebruikt van de man met wie deze betovergrootmoeder kinderen kreeg: Rudolph Gey van Pittius. En dat hun dochters Pauline en Louisa geadopteerd werden door Arnoud van Boekhout die aan zijn adoptiekinderen de verfranste achternaam d’Arnaud van Boeckholtz gaf. Die twee dochters zijn in de officiële archieven teruggevonden. Louisa is de moeder van de opa van de schrijfster.
Er is een enorme research aan dit boek vooraf gegaan.
Dit boek schetst de verhouding die er was rond het einde van de 19e eeuw tussen de Nederlanders en de oorspronkelijke bewoners van Jokja. Als meisje had je daar gen enkel recht. Je werd uitgehuwelijkt, je was dan de bediende van je echtgenoot, je moest onderdanig zijn aan hem. Vaak was je de zoveelste echtgenoot.
Of je werd njai van een Belanda, een blanke. Je werd huishoudster, bediende, minnares, lustobject van je toean, zonder enig recht.
De njai was zijn bezit, ze kon worden ingeruild, vergokt, misbruikt … je stelde als njai niks voor.
De gelukkige relaties tussen njai en toean waren op één hand te tellen.
Toch hebben we het verhaal wel aan een dergelijke gelukkige relatie te danken, zoals in “Ik ben de penoelis” te lezen staat. Tjanting is de schrijfster, degene die het verhaal optekent dat Isah haar influistert. Ondertekening met naam Tjanting Wiggers, plaats en datum geven een zweem van echtheid, alsof het een reëel document is.
Piranti, de hoofdpersoon ( later Isah genoemd) weet zich te bevrijden uit de ijzeren klem van traditie, normen en waarden binnen haar leefgemeenschap. Op het moment dat ze door haar moeder wordt uitgehuwelijkt, trekt ze haar eigen plan. Ze wil een blanke man aan de haak slaan, maar haar voorstelling van zaken is wel erg naïef. Ze vindt inderdaad een Belanda, die haar met respect behandelt, alleen zo lang het hem uitkomt! Zoals veel njai’s overkomt, bij vertrek van haar toean naar Nederland om te trouwen… dan wordt hun kleine huishouden (vrouw met twee meisjes) ‘luchtigjes’ opgezegd.
Njai’s kunnen echter niet naar hun ‘groot-familie’ terug, ze zijn uitgestoten.
‘Gelukkig’ een bevriend echtpaar ‘neemt de kinderen over!’ Ze adopteren hen met een iets andere familienaam. Het klinkt gruwelijk, maar zo worden ze geen bastaardkinderen, ze worden officieel ingeschreven.
Piranti (Isah) mag Baboe Anak (kindermeisje) worden van de twee zoontjes van het echtpaar en haar eigen twee meisjes... Op voorwaarde dat de meisjes nooit te weten komen dat zij hun moeder is.
Piranti weet zich geen raad. Op een nacht verschijnt als een schim haar overleden moeder achter haar. Moeder fluistert dochter levensmoed in:
“… Sta rechtop… Laat je niet terneer slaan… je bent geen njai… je bent geen moeder… maar je moet nog altijd over twee meisjes waken… Niet Bang Zijn… Djangan Takoet…“ (p.191)
Isah blijft weinig leed bespaard. Ze wordt ‘over gedaan’ aan een andere familie ver in het binnenland. Niet alleen haar kinderen worden haar afgenomen, ze wordt als een stuk gereedschap doorgegeven aan de ‘volgende’,
‘… Ik was geen slavin… ik was een buffet…”(p.218)
Hier vlucht zij weg. Zij gaat op zoek naar haar dochters.
Een ontroerend verhaal. Onthutsend om te lezen dat ze haar kinderen moet afstaan, dat ze op geen enkele manier meer contact met hen mag maken.
Het is geschreven in een vlotte stijl, het leest gemakkelijk, je wordt het verhaal ingetrokken en leeft intens mee met Isah.
Er zijn zoveel vrouwen als Isah,
zoveel njai’s als zij,
zoveel moeders die hun kind(eren) moeten afstaan’
zoveel njai’s die naamloos zijn
zoveel njai’s die een lichter gekleurd nageslacht hebben
lichter dan zij
Dit boek geeft al deze vrouwen een stem!!
4 sterren
Dido Michielsen schreef diverse non-fictie boeken, in 2019 verscheen haar eerste ‘fictie-boek’, haar debuutroman 'Lichter dan ik'. Zij won hiermee de Nederlandse Boekhandelsprijs in 2020.
Wat zeker zo interessant is dat Michielsen zelf af stamt van een njai, een bijvrouw van een Hollandse man in Indië.
Het meeste in dit boek is fictie. Maar uit documenten van haar moeder heeft ze de naam gebruikt van de man met wie deze betovergrootmoeder kinderen kreeg: Rudolph Gey van Pittius. En dat hun dochters Pauline en Louisa geadopteerd werden door Arnoud van Boekhout die aan zijn adoptiekinderen de verfranste achternaam d’Arnaud van Boeckholtz gaf. Die twee dochters zijn in de officiële archieven teruggevonden. Louisa is de moeder van de opa van de schrijfster.
Er is een enorme research aan dit boek vooraf gegaan.
Dit boek schetst de verhouding die er was rond het einde van de 19e eeuw tussen de Nederlanders en de oorspronkelijke bewoners van Jokja. Als meisje had je daar gen enkel recht. Je werd uitgehuwelijkt, je was dan de bediende van je echtgenoot, je moest onderdanig zijn aan hem. Vaak was je de zoveelste echtgenoot.
Of je werd njai van een Belanda, een blanke. Je werd huishoudster, bediende, minnares, lustobject van je toean, zonder enig recht.
De njai was zijn bezit, ze kon worden ingeruild, vergokt, misbruikt … je stelde als njai niks voor.
De gelukkige relaties tussen njai en toean waren op één hand te tellen.
Toch hebben we het verhaal wel aan een dergelijke gelukkige relatie te danken, zoals in “Ik ben de penoelis” te lezen staat. Tjanting is de schrijfster, degene die het verhaal optekent dat Isah haar influistert. Ondertekening met naam Tjanting Wiggers, plaats en datum geven een zweem van echtheid, alsof het een reëel document is.
Piranti, de hoofdpersoon ( later Isah genoemd) weet zich te bevrijden uit de ijzeren klem van traditie, normen en waarden binnen haar leefgemeenschap. Op het moment dat ze door haar moeder wordt uitgehuwelijkt, trekt ze haar eigen plan. Ze wil een blanke man aan de haak slaan, maar haar voorstelling van zaken is wel erg naïef. Ze vindt inderdaad een Belanda, die haar met respect behandelt, alleen zo lang het hem uitkomt! Zoals veel njai’s overkomt, bij vertrek van haar toean naar Nederland om te trouwen… dan wordt hun kleine huishouden (vrouw met twee meisjes) ‘luchtigjes’ opgezegd.
Njai’s kunnen echter niet naar hun ‘groot-familie’ terug, ze zijn uitgestoten.
‘Gelukkig’ een bevriend echtpaar ‘neemt de kinderen over!’ Ze adopteren hen met een iets andere familienaam. Het klinkt gruwelijk, maar zo worden ze geen bastaardkinderen, ze worden officieel ingeschreven.
Piranti (Isah) mag Baboe Anak (kindermeisje) worden van de twee zoontjes van het echtpaar en haar eigen twee meisjes... Op voorwaarde dat de meisjes nooit te weten komen dat zij hun moeder is.
Piranti weet zich geen raad. Op een nacht verschijnt als een schim haar overleden moeder achter haar. Moeder fluistert dochter levensmoed in:
“… Sta rechtop… Laat je niet terneer slaan… je bent geen njai… je bent geen moeder… maar je moet nog altijd over twee meisjes waken… Niet Bang Zijn… Djangan Takoet…“ (p.191)
Isah blijft weinig leed bespaard. Ze wordt ‘over gedaan’ aan een andere familie ver in het binnenland. Niet alleen haar kinderen worden haar afgenomen, ze wordt als een stuk gereedschap doorgegeven aan de ‘volgende’,
‘… Ik was geen slavin… ik was een buffet…”(p.218)
Hier vlucht zij weg. Zij gaat op zoek naar haar dochters.
Een ontroerend verhaal. Onthutsend om te lezen dat ze haar kinderen moet afstaan, dat ze op geen enkele manier meer contact met hen mag maken.
Het is geschreven in een vlotte stijl, het leest gemakkelijk, je wordt het verhaal ingetrokken en leeft intens mee met Isah.
Er zijn zoveel vrouwen als Isah,
zoveel njai’s als zij,
zoveel moeders die hun kind(eren) moeten afstaan’
zoveel njai’s die naamloos zijn
zoveel njai’s die een lichter gekleurd nageslacht hebben
lichter dan zij
Dit boek geeft al deze vrouwen een stem!!
4 sterren
3
Reageer op deze recensie